24137 |
doffer, mannelijke duif |
doffer:
doffer (L191p Afferden),
duivenmannetje:
doevemenneke (L191p Afferden),
hoorn:
hoaren (L191p Afferden),
mannetje:
menneke (L191p Afferden)
|
duif, mannetje [ZND 18 (1935)] || mannetjesduif [SGV (1914)]
III-4-1
|
24862 |
dolle kervel |
dolle kervel:
dǫlǝ kē̜rǝvǝl (L191p Afferden)
|
Chaerophyllum temulum L. Een vrij algemeen voorkomend -naar men aanneemt: giftig- onkruid aan bosranden, akkerkanten en beschaduwde wegbermen met een behaarde, roodgevlekte stengel, witte bloempjes in schermen en veervormig, ingesneden donkergroen blad. Het bloeit van mei tot juli en de lente varieert van 60 tot 120 cm. [A 60A, 16; L 1, a-m; L 6, 35; L 15, 8; S 7; monogr.]
I-5
|
17908 |
dompelen |
dompelen:
dŏŏmpele (L191p Afferden, ...
L191p Afferden)
|
dompelen [SGV (1914)], [SGV (1914)]
III-1-2, III-4-4
|
25120 |
donderen |
donderen:
dŏŏndere (L191p Afferden)
|
donderen [SGV (1914)]
III-4-4
|
25118 |
donderx |
donder:
dŏŏder (L191p Afferden),
kommel:
kŏŏmmel (L191p Afferden)
|
donder [SGV (1914)]
III-4-4
|
25021 |
donker, duisterx |
duister:
duuster (L191p Afferden)
|
donker [donkel, duuster, domp] [N 06 (1960)]
III-4-4
|
20324 |
dood (bn.) |
dood:
doeëd (L191p Afferden),
dood (L191p Afferden),
dóóĕd (L191p Afferden)
|
dood [SGV (1914)] || dood (bijv.) [DC 03 (1934)]
III-2-2
|
20432 |
doodskist |
doodskist:
dodskiest (L191p Afferden, ...
L191p Afferden)
|
doodskist; hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd [DC 23 (1953)] || Hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd? [DC 23 (1953)]
III-2-2, III-3-3
|
20438 |
doodskleed |
doodshemd:
dodshimd (L191p Afferden),
doodskleed:
dodsklîêd (L191p Afferden)
|
doodskleed; hoe noemt men het doodskleed (hinnekleed, reekleed, regenkleed, enz.)? Moet dit kleed aan bepaalde voorwaarden voldoen? [VC 03 (1937)]
III-2-2
|
17787 |
doof |
doof:
doeëf (L191p Afferden)
|
doof [SGV (1914)]
III-1-1
|