23317 |
broederschap |
broederschap:
broederschap (L191p Afferden)
|
broederschap [SGV (1914)]
III-3-3
|
34502 |
broeds |
kloeks:
kluks (L191p Afferden)
|
Op de vraag "Wat zegt u tegen "broeds" in uw dialect?" antwoordt een aantal informanten met een omschrijving. Deze antwoorden vindt men terug onder de als werkwoord aangeduide woordtypen. [N 19, 43b; L 22, 22; S 5; monogr.]
I-12
|
33614 |
broeibak |
broeibak:
broeibak (L191p Afferden)
|
[SGV (1914)]
I-7
|
18197 |
broek: algemeen |
boks:
bŏŏks (L191p Afferden)
|
broek (kleedingstuk) [SGV (1914)]
III-1-3
|
24913 |
broekland, moeras |
moeras:
moeras (L191p Afferden)
|
moeras [DC 02 (1932)]
III-4-4
|
20335 |
broer |
broer:
bruur (L191p Afferden, ...
L191p Afferden,
L191p Afferden,
L191p Afferden)
|
broeder [DC 05 (1937)], [SGV (1914)] || broer [DC 03 (1934)]
III-2-2
|
33900 |
brokkelhoef |
weke voeten:
wēkǝ vȳt (L191p Afferden)
|
Een hoef met wanden die zeer bros zijn en gemakkelijk afbrokkelen. In de hoornwand zijn kloven. Als het paard moet beslagen worden, is het moeilijk de ijzers goed vast te nagelen. [N 8, 90u]
I-9
|
24307 |
brommen, zoemen van een insect |
brommen:
brŏŏmme (L191p Afferden)
|
brommen [SGV (1914)]
III-4-2
|
24948 |
bron |
bron:
bron (L191p Afferden),
brŏŏn (L191p Afferden)
|
bron [SGV (1914)] || Natuurlijke opening in de grond waar water uit opwelt. [S 5; L 1a-m; L 22, 26; N 5A(I]
I-8, III-4-4
|
33864 |
bronstig, van merries |
hengstig:
heŋstex (L191p Afferden)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van merries. Een hengstige merrie reageert op de aanwezigheid van de hengst met het optillen van de staart. Ze neemt herhaaldelijk een urirende houding aan, waarbij kleine hoeveelheden urine worden geloosd, terwijl de clitorisch ritmisch naar buiten wordt geperst. Bij de afwezigheid van de hengst zijn deze symptomen minder duidelijk of soms geheel afwezig. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 8, 42a en 44; N 8A, 2; monogr.]
I-9
|