e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Afferden

Overzicht

Gevonden: 1858
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bouwland land: lānt (Afferden) Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.] I-8
bovenbeen onderarm: onderarm (Afferden) Zie afbeelding 2.21. [N 8, 32.3] I-9
bovendeel van de rug schouders (mv.): schouwers (Afferden) rug: bovendeel van de rug [mars, hot] [N 10 (1961)] III-1-1
bovenlicht bovenlicht: bø̜̄vǝlext (Afferden) Zie kaart. Met de term 'bovenlicht' kan zowel een vast raam boven een (voor)deur als het al dan niet naar binnen openklappend bovenste deel van een raam worden bedoeld. De woordtypen 'waaier', 'waai', 'spinnekop', 'deurlicht' en 'deurvenster' duiden specifiek een vast raam boven een deur aan. [S 4; L 1 a-m; L 22, 10; L B1, 170; N 55, 54a; A 46, 10a, add.; A 46, 10c; A 49, 10; monogr.] II-9
bovenmate, hevig, zeer braaf: Voorbeelden: braaf ziek = erg ziek; braaf veul geld = erg veel geld.  braaf (Afferden) erg [SGV (1914)] III-4-4
bovenverdieping bovenverdieping: bø͂ͅvənvərdipeŋ (Afferden) bovenverdieping [SGV (1914)] III-2-1
braadworst braadworst: braadmetworst  braoiwòòrst (Afferden) braadworst [N 06 (1960)] III-2-3
braaf braaf: brááf (Afferden), braaf in de betekenis van erg, zeer: braaf veul geld = zeer veel geld braaf ziek (h´´j is braaf ziek) erg ziek  braaf (Afferden), zoet: zuut (Afferden) braaf [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] III-1-4
braakland braakland: brǭklant (Afferden) Stuk land of akker dat men √©√©n of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.] I-8
braakliggen braakliggen: brǭklegǝ (Afferden) Land of een akker voor een tijd, soms voor meerdere jaren, onbebouwd laten liggen. Naast de werkwoordelijke woordtypen als braken en braakliggen komen er in dit lemma ook woordtypen voor die bijvoeglijk van aard zijn. Deze hebben grammaticaal de functie van een bepaling van gesteldheid bij de werkwoorden (laten) liggen en zijn, b.v. het land ligt braak, is hard, woest en b.v. het land (voor) vogelwei laten liggen, (in de) dries laten liggen enz. [N 11, 5; N 11, 6; N 11A, 134a; N 11A, 135; N 27, 4b; L 1a-m; L 22, 13; JG 1a, 1b, 1d; S 4; Wi 43; Ale 253; monogr.] I-8