25116 |
bui, regenbui |
bui:
bu (L191p Afferden),
regenbui:
rêgenbu (L191p Afferden)
|
bui [SGV (1914)] || regenbui [SGV (1914)]
III-4-4
|
17634 |
buik |
buik:
bȳk (L191p Afferden)
|
Zie afbeelding 2.33. [JG 1a, 1b; N 8, 14 en 41]
I-9
|
17635 |
buik (spotnamen) |
worstfabriek:
worstfabriek (L191p Afferden)
|
buik: spotbenamingen [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33886 |
buikkrampen |
koliek:
kǝlik (L191p Afferden)
|
Met krampen gepaard gaande darmstoornis die hevige pijn veroorzaakt bij dieren, in het bijzonder bij paarden. [A 48A, 5; N 8, 9Oo; monogr.]
I-9
|
18139 |
buil op het hoofd |
bult:
bult (L191p Afferden)
|
buil op het hoofd [buts, buil] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
25058 |
bundel, bussel |
bundel:
bundel (L191p Afferden, ...
L191p Afferden)
|
bundel [SGV (1914)]
III-4-4
|
25251 |
bunder, maat van 10.000 m2 (hectare) |
bunder:
boender (L191p Afferden)
|
bunder [SGV (1914)]
III-4-4
|
24459 |
bunzing |
ulk:
ulk (L191p Afferden, ...
L191p Afferden,
L191p Afferden)
|
bunzing [DC 07 (1939)], [SGV (1914)] || ulk (bunzing) [SGV (1914)]
III-4-2
|
21303 |
buskruit |
buskruit:
buskrŭŭt (L191p Afferden),
pulver (<lat.):
polver (L191p Afferden)
|
buskruit [SGV (1914)]
III-3-1
|
33129 |
bussel uitgedorst stro |
bos:
bos (L191p Afferden)
|
Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat]
I-4
|