e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Afferden

Overzicht

Gevonden: 1858
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
drevel, deuvel drevel: drø̄vǝl (Afferden) Rondhouten pen die met lijm in zuiver passende gaten wordt bevestigd. Zie ook afb. 126. De timmerman gebruikt drevels onder meer bij hoekverbindingen en de wagenmaker om segmenten van velgen van karwielen met elkaar te verbinden. Zie voor dit laatste ook het lemma ɛverbindingspennenɛ in Wld I.13, pag. 18. Govie is volgens het Maastrichts woordenboek (pag. 123) de benaming voor een ø̄houten pen ter verbinding van twee plankenø̄.' [N 54, 38a; A 32, 9; monogr.] II-12
dries dries: dris (Afferden) In onder andere de vragen N 14, 55 en L 19b, 3a is gevraagd naar de betekenis van dries. De antwoorden verschillen nogal van elkaar. De ene informant zegt dat dries een ø̄niet omheinde weiø̄ is, volgens de andere is dries een ø̄omheind stuk weilandø̄. De een noemt dries ø̄droge hoge weideø̄, de ander een ø̄laag stuk weilandø̄. Het kenmerk ø̄braakliggendø̄ scoort het hoogst. ø̄Met gras begroeidø̄ en ø̄onvruchtbareø̄ of ø̄minderwaardige grondø̄ zijn de daaropvolgende meest genoemde kenmerken. Op grond hiervan zou men dries als volgt kunnen defini√´ren: ø̄onvruchtbare, met gras begroeide grond die enige jaren braak ligt, voordat men ze bewerktø̄. Intussen kan men er wel schapen laten grazen. Van Dale (11de druk, blz. 661 s.v. dries) geeft als de eerste twee betekenissen ø̄braakliggende akkerø̄ en ø̄verarmd bouwland dat als (schapen)weide gebruikt wordtø̄. [N 14, 55; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; L 19b, 3a; L 19b, 2aI; A 10, 4; Wi 15; RND 20; monogr.] I-8
driftig driftig: driftig (Afferden) driftig [SGV (1914)] III-1-4
drijftol drijftol: drieftol (Afferden) drijftol [SGV (1914)] III-3-2
drinken drinken: dreenke (Afferden), dreenken (Afferden) drinken [DC 03 (1934)] III-2-3
drinkkuil in de wei weterkuil: wē̜tǝrkul (Afferden) Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.] I-8
dronken zat: zat (Afferden) zat [SGV (1914)] III-2-3
dronken zijn bijeen hebben: bijèn hebbe (Afferden), een stuk in de kloten hebben: en stuk in de kloote hebbe (Afferden), een stuk in de kraag hebben: en stuk in de kraag hebbe (Afferden), hem hebben hangen: m hebbe hange (Afferden), hem om hebben: m um hebbe (Afferden), kachel zijn: kachel zien (Afferden), zat zijn: sat zien (Afferden), zo zat als een schup zijn: zo zat as en schup zien (Afferden) dronken [N 10 (1961)] III-2-3
druilerig en koud weer nat (weer): nat (Afferden, ... ), unne natte zŏŏmmer (Afferden, ... ), wakweer: wak wêr (Afferden) nat [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || natte [een ~ zomer] [SGV (1914)] || wak weer [SGV (1914)] || zomer [een natte ~ ] [SGV (1914)] III-4-4
druipen van de regen druppen: dröppe (Afferden), hĕĕj dröpt van den rège (Afferden, ... ), hĕĕj dröpte van den rège (Afferden, ... ) droop hij ~ van den regen [SGV (1914)] || druipen [SGV (1914)] || druipt [hij ~ van den regen] [SGV (1914)] || regen [hij droop van den ~ ] [SGV (1914)] || regen [hij druipt van den ~] [SGV (1914)] III-4-4