e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P186p plaats=Gelinden

Overzicht

Gevonden: 1683
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gehakt gekapt vlees: gekap vleis (Gelinden) gehakt vlees [ZND 35 (1941)] III-2-3
gehemelte gehemelte: gehijəməltə (Gelinden) het gehemelte van de mond [ZND 35 (1941)] III-1-1
geit geit: gē.t (Gelinden) Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.] I-12
gekruld haar gekruld haar: gekrolt hoewar (Gelinden) hij heeft gekruld haar [ZND 35 (1941)] III-1-1
geld cijns: ps. omgespeld volgens IPA.  seͅi̯əns (Gelinden), geld: geͅlt (Gelinden), ich ben me gelt kweejet (Gelinden), ps. omgespeld volgens IPA.  gɛəld (Gelinden), poen: ps. omgespeld volgens IPA.  puwən (Gelinden) geld [ZND 14 (1926)] || Geld in het algemeen; hierbij ook graag allerlei uitdrukkingen [geld, sens, poen, swis, oorden enz.] [N 21 (1963)] || Ik ben mijn geld kwijt [ZND 29 (1938)] III-3-1
gelijken (op) gelijken: gelék (Gelinden) gelijken [ZND 25 (1941)] III-4-4
geloven geloven: geluive (Gelinden) Geloven. [ZND 35 (1941)] III-3-3
geluksvogel; altijd geluk hebben alle geluk hebben: ə het alle gələk (Gelinden) Iemand die altijd geluk heeft. [ZND 35 (1941)] III-1-4
gemene vrouw kwaad wijf: daz e kuet wēf (Gelinden), venijn: t es e vernēn (Gelinden) Dat is een kwaad wijf. [ZND 08 (1925)] || t Is een venijn (kwaad wijf). [ZND 08 (1925)] III-1-4
gepachte hoeve, pachtgoed winning: weneŋ (Gelinden) Het bedrijf dat een boer niet in eigen bezit heeft maar pacht (huurt) van de eigenaar aan wie hij in enige vorm betaalt voor het gebruik. Bij winning in L 352 wordt aangetekend: "vroeger heeft de naam denkelijk bestaan, want er is nog een boerderij die de naam De Winning draagt". Bij enkele opgaven in Nederlands Zuid-Limburg wordt opgemerkt dat enige pachthoeven nog in "halfsheid liggen"; de eigenaar ontvangt de helft van het koren, terwijl de pachter ("halfer") het overblijvende koren krijgt met het stro. Algemene en specifieke termen zijn in dit lemma uit elkaar gehouden. Voor de fonetische documentatie van de opgaven die gelijk zijn aan die voor boerderij in het algemeen, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2bI; L 38, 21a; L 48, 22; Lu 2, 22; S 27; Wi 18; monogr.; add. uit L 38, 22 en ander materiaal van lemma 1.1.1] I-6