19725 |
gebouw |
bouw:
bōu̯ə (P186p Gelinden, ...
P186p Gelinden),
bètiment (fr.):
batəmēͅnt (P186p Gelinden, ...
P186p Gelinden)
|
een nieuw gebouw [ZND 35 (1941)] || gebouw [ZND 12 (1926)]
III-2-1
|
22436 |
gebruik |
gewoonte:
gewojntsje (P186p Gelinden),
gewoonte (P186p Gelinden)
|
Dat is maar een gewoonte. [ZND 35 (1941)]
III-3-2
|
19090 |
gedienstig |
gedienstig:
ə is gedinstich (P186p Gelinden)
|
Hij is gedienstig (geneigd om dienst te bewijzen). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
19046 |
geduld |
geduld:
het toch ewa gedult (P186p Gelinden)
|
Heb toch wat geduld! [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
18916 |
gedwee |
gewillig:
NB. Mar.: waarom gewillig (= bereidwillig =doet het gráág!) en gedwee gesplitst?: waarom dit bij gedwee??
ə gewillig keint (P186p Gelinden),
ook materiaal 23, 69; znd 35, 49
gewillig (P186p Gelinden)
|
Een gewillig (gedwee) kind. [ZND 35 (1941)] || gedwee [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
18098 |
geelzucht |
geel verf:
giel veͅrf (P186p Gelinden),
geel, het -:
t gijɛl (P186p Gelinden)
|
de geelzucht (ziekte waarbij de huid en ook het wit van de ogen geel wordt) [ZND 35 (1941)] || geelzucht [ZND 01u (1924)]
III-1-2
|
21586 |
geen ... waard |
geen solletje waard:
ge sələkə wiat (P186p Gelinden)
|
Hoe zegt men van iets dat geen waarde heeft? (dat is geen ... waard). [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
32746 |
geerakker |
kortvoren:
kǫt˲vu ̞ɛrǝ (P186p Gelinden)
|
Onder een geerakker wordt hier verstaan dat deel van een akker dat gerend geploegd moet worden als de akker niet de vorm van een rechthoek of een parallellogram heeft. De benaming voor dit onderdeel is niet zelden ook op de gerende akker in zijn geheel toepasselijk. Opgaven die duidelijk de (geometrische) vorm of een scherpe hoek van een akker bleken te betreffen, zijn in dit lemma echter niet opgenomen. Zie verder ook het volgende lemma. [N 11, 4b + 64; N 11A, 127 + 137f + 137g; N P, 1; A 33, 9 add.; A 33, 10; JG 1a + 1b; JG 2b-4, 7; monogr.]
I-1
|
17834 |
geeuwen |
gapen:
ga.pə (P186p Gelinden)
|
geeuwen (als men slaperig is) [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
20796 |
geeuwhonger |
geeuwhonger:
gieͅhuŋər (P186p Gelinden)
|
geeuwhonger [ZND 01 (1922)]
III-2-3
|