20554 |
drop |
klissie:
klisī (P186p Gelinden)
|
drop [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
20565 |
dropwater |
klissenwater:
klisəwetər (P186p Gelinden)
|
dropwater [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
22021 |
duif (alg.) |
duif:
de dof es taom, en taom dof (P186p Gelinden),
dōv (P186p Gelinden),
doͅuf (P186p Gelinden)
|
Duif. [Goossens 1b (1960)], [ZND 08 (1925)] || Tam, mak. "Die duif is tam, een tamme duif. [ZND 07 (1924)]
III-3-2
|
24139 |
duif, algemeen |
duif:
dōv (P186p Gelinden)
|
duif [ZND 08 (1925)]
III-4-1
|
23225 |
duivel |
duivel:
dy(3)̄vəl (P186p Gelinden),
helsən dy(3)̄vəl (P186p Gelinden),
satan:
sātan (P186p Gelinden)
|
De duivel (volksnamen). [ZND 01u (1924)]
III-3-3
|
21965 |
duivenhok |
duivenkot:
dōvəkoͅt (P186p Gelinden),
dòuvəkòt (P186p Gelinden),
dōvǝkǫt (P186p Gelinden),
dǫu̯vǝkǫt (P186p Gelinden)
|
Duivenhok. [Goossens 1b (1960)] || Duiventil: a) duivenhok, b) duivenslag (buitendeel op het dak). [ZND 08 (1925)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
22090 |
duivenslag |
val:
val (P186p Gelinden),
vḁl (P186p Gelinden),
và:l (P186p Gelinden),
vāl (P186p Gelinden)
|
Duivenslag. [Goossens 1b (1960)] || Duiventil: a) duivenhok, b) duivenslag (buitendeel op het dak). [ZND 08 (1925)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.]
I-6, III-3-2
|
24141 |
duivin, vrouwelijke duif |
duivin:
dəvin (P186p Gelinden)
|
duif, wijfje [ZND 18 (1935)]
III-4-1
|
19311 |
durfal |
held:
twee betekenissen
`t es enne held (P186p Gelinden)
|
hoe drukt ge uit in uw dialect: hij is moedig (hij is geen bangerd, hij durft bv. te vechten) [ZND 39 (1942)]
III-1-4
|
19310 |
durven |
dorren:
diɛrə (P186p Gelinden)
|
durven [ZND 25 (1937)]
III-1-4
|