e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P186p plaats=Gelinden

Overzicht

Gevonden: 1683
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
duwer van de aanaardhandploeg deinzer: dāǝzǝr (Gelinden) Zie de toelichting bij het lemma Aanaardhandploeg. [N 18, 46c] I-5
dwaallicht vuurmade: vy‧rmoͅə (Gelinden) Dwaallicht (vlammetje boven een moeras, Fr. feu follet). [ZND 05 (1924)] III-3-3
dwarsbalk van de hooihark balk: bālǝk (Gelinden) De balk van de hooihark waarin de tanden zijn bevestigd; zie afbeelding 11, b. De instabiliteit van de heteroniemen wijst erop dat het begrip amper tot de eigenlijke landbouwterminologie is doorgedrongen. [N 18, 92b] I-3
dwaze streek kinderstreken: dazen keͅŋərstreͅik (Gelinden), zotte streken: dazen zotə streͅik (Gelinden) Dat is een kinderstreek, dat zijn zotte streken. [ZND 07 (1924)] III-1-4
dweil huisdoek: hoəsdoek (Gelinden, ... ) Hoe heet de doek uit grof linnen waarmee vocht van de vloer wordt opgenomen ? [ZND 48 (1954)] III-2-1
e. bijzondere rieken, naar het gebruiksdoel kriezelriek: krīzǝlrīk (Gelinden) [N 18, 24] I-5
echtgenote vrouw: vróó (Gelinden), vróów (Gelinden) vrouw (echtgenote) [ZND 11 (1925)] III-2-2
ecthyma, zere bekjes, muilschurft langmuil: laŋkmou̯l (Gelinden) Een soms goedaardige, soms ook kwaadaardige aantasting van de slijmvliezen van de mondholte, waarbij op de lippen korsten ontstaan. [N 77, 62; N 19, 68; A 48a, 49] I-12
een ei ei: ē.ǝ (Gelinden), ēi̯ (Gelinden), ē̜i̯ǝ (Gelinden), eitje: ęi̯kǝ (Gelinden) [L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.] I-12
een ei afpellen schellen: skęlǝ (Gelinden) Een ei van de schaal ontdoen. [N 19, 55b; A 39, 9b] I-12