e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Doenrade

Overzicht

Gevonden: 3950

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aanrijgen rijgen: regə (Doenrade) tot een snoer verenigen [ritsen, resemen, rijgen] [N 91 (1982)] III-4-4
aanslaan aanslaan: ānšlǭn (Doenrade) Licht aannaaien met de aanslagsteek bij pasband en kanten. De steek wordt losjes in de stof gestoken en de draad mag nooit te sterk worden aangetrokken. Zie afb. 34. [N 59, 61] II-7
aanstaan aanstaan: aansjtaon (Doenrade) behagen, bevallen, aangenaam zijn [gaden, gaaien, aanstaan] [N 85 (1981)] III-1-4
aanstoot geven ergeren: ergerə (Doenrade) mensen ontstemming of ergernis geven door onzedelijk gedrag [geven] [N 85 (1981)] III-1-4
aanwezigheid daar zijn: doa zièn (Doenrade), present zijn: present (zijn) (Doenrade) de aanwezigheid, het aanwezig zijn [antwoord] [N 91 (1982)] III-4-4
aanwijzen wijzen: wīēzə (Doenrade) arm en hand uitstrekken naar iets of in de richting van iets om er de aandacht op te vestigen of om het te tonen [duiden, wijzen] [N 85 (1981)] III-1-4
aardappel aardappel: ē̜rpǝl (Doenrade) Solanum tuberosum L. De algemene benaming voor het gewas en het produkt. Voor het lemma Aardappel is, naast de vragenlijsten voor het enkelvoud, ook gebruik gemaakt van opgaven voor het meervoud en voor samenstellingen. Voor vormen als jappel, jarpel, jatappel, ja(r)dappel is geen afzonderlijk type geconstrueerd. Ze zijn ondergebracht bij het type aardappel. Elper is opgevat als een metathesis-vorm van de variant erpel; en zo is ook jalper een metathesis van jarpel, zoals kelver voorkomt naast kervel en zulker naast zurkel. Indien niet uitdrukkelijk aangegeven, is het voor de varianten van de typen crompîre en grompeer niet uit de opgaven zelf op te maken of deze eind- dan wel begin-accent hebben. Volgorde in het type aardappel (V staat voor een klinker): 1. -rdVp- (-rtVp-) 2. -dVp- (tVp-) 3. -rVp- 4. -rp- (-rǝp-) 5. -p-. [N 12, 1-4; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17; L 1, a-m; L 1 u, 120; L B2, 354; L 2, 14; L 32, 4; L 34, 8; L 35, 77; L 43, 8; Lu 1, 17; R 3, 27; S 1; Gwn 9, 1; monogr.; add. uit N 18, 64; N M, 15-18; A 21, 1f] I-5
aardappelen stampen brijen: brieje (Doenrade), briejə (Doenrade), stampen: sjtampe (Doenrade) stampen; Hoe noemt U: Fijnmaken van b.v. aardappelen (deisteren, moezelen, moezen, britsen) [N 80 (1980)] III-2-3
aardappelloof loof: lǫuf (Doenrade), lover: lǫu̯vǝr (Doenrade) De bladeren van de aardappelplant. Ze worden na de oogst bijeengeharkt en verbrand; zie het lemma Aardappelloof Verbranden. Het regelmatig bepalend deel aardappel-, als eerste element in samenstellingen, is hier weggelaten. Bij het woordtype stro geeft de zegsman van L 386 op: "als het droog is". [N 12, 6; JG 1a, 1b, 2c; L 1, a-m; L 30, 34a; S 22; monogr.] I-5
aardbei erbel: èrbel (Doenrade), éúrbel (Doenrade), ørbəl (Doenrade), WLD  örbel (Doenrade) [DC GV (1935) M]aardbei [SGV (1914)] || De bekende, fris smakende rode vrucht van de aardbeienplant (aadbissem, aardbeer, aardbees, jaarbees, aardbezie, freis). [N 82 (1981)] I-7