20437 |
afleggen van een dode |
afleggen:
aafleggə (Q027p Doenrade)
|
een lijk reinigen en met het doodsgewaad bekleden, meestal tevens van het bed afnemen [afleggen, lijken, ontwaden] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
25337 |
afpassen met de voet, aftreden |
aftreden:
aaftrèè (Q027p Doenrade),
aaftréé (Q027p Doenrade),
ááftrèa (Q027p Doenrade)
|
de lengte bepalen door stappen [aftreden] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
29039 |
afpersen |
afstrijken:
āfštrīkǝ (Q027p Doenrade),
oppersen:
oppē̜šǝ (Q027p Doenrade)
|
Het kledingstuk voor de laatste keer zoveel als nodig is persen. [N 59, 82]
II-7
|
23734 |
afraffelen |
afraffelen:
aafraffele (Q027p Doenrade)
|
(te) snel bidden, een gebed afraffelen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21158 |
afrit |
afrit:
aafrit (Q027p Doenrade),
afrit (Q027p Doenrade),
afvaart:
aafvaart (Q027p Doenrade)
|
een hellende weg waarlangs men een brug, een dijk enz. kan verlaten (afrit, afging, afrij) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
32755 |
afschepschop |
roffelschup:
rofǝlšø̜p (Q027p Doenrade)
|
Een afschepschop is een schop die men gebruikt bij het spitten, om de ruwe en vaak begroeide bovenlaag van de uit te spitten voor af te scheppen en in de open voor te deponeren. Vergelijk ook het vorige lemma. Zoals uit enkele termen blijkt, betreft het vaak een schop die ook voor ander schepwerk gebruikt wordt. [N 11A, 149b; N 18 add.; div.]
I-1
|
25089 |
afscheuren, afritsen |
afrijten:
aafrīētə (Q027p Doenrade)
|
afscheuren [rippen, afritsen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33485 |
afslaan, van noten |
slaan:
sjloa (Q027p Doenrade),
WLD
sjlaon (Q027p Doenrade)
|
Noten afslaan (boeken, beuken slaan, rammelen, sloesteren). [N 82 (1981)]
I-7
|
22137 |
afstandskaart met coördinaten |
afstandsboekje:
aafsjtandsbökske (Q027p Doenrade),
cordinaten (mv.):
coördenaate (Q027p Doenrade)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: de afstandskaart met coördinaten? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
32193 |
afsteekpasser |
winkelhaakpasser:
weŋkǝlhǭkpɛsǝr (Q027p Doenrade)
|
Winkelhaakvormige passer met op het lange been een verschuifbaar blokje met een spitse pen. Het wordt gebruikt om rechte lijnen af te tekenen. Het werktuig wordt dan met het korte been rustend op het werkblad langs het werkstuk geschoven waarbij de scherpe punt een lijn trekt. [N G, 16c]
II-12
|