id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
19021 | achterdocht | achterdenken: achterdinken (Doenrade) | achterdocht [SGV (1914)] III-1-4 |
31587 | achternaafband | achternavenband: axtǝrnāvǝbantj (Doenrade) | De ijzeren band om het achtereinde van de naaf, aan de kant van de wagen. De achternaafband is doorgaans smaller dan de muilband. Zie ook afb. 214. [N G, 43d; N 17, 60b; Vld.] II-11 |
17651 | achterste | achterste: ĕchesjte (Doenrade), vot: vot (Doenrade) | [N 10c (1995)]achterste [SGV (1914)] III-1-1 |
22212 | achterteen (28) | acheste pootje: ɛtəf1 əf2 echesjteəf1 əf2 pueøͅtje (Doenrade), acheste teen: aegesjteəf1 əf2 tean (Doenrade) | achterste pootje || achterste teen III-3-2 |
17951 | achteruitgaan | achteruitgaan: achteroetgaon (Doenrade) | Achteruitgaan (wijken, deinzen). [N 84 (1981)] III-1-2 |
21139 | achterwiel van een fiets | achterrad: achterraad (Doenrade), achterraat (Doenrade), rad: raad (Doenrade) | het achterwiel van een fiets [riks] [N 90 (1982)] III-3-1 |
24438 | adder | adder: adder (Doenrade), WLD adder (Doenrade), slang: WLD sjlang (Doenrade) | Hoe noemt u een slang met een verlengde hals, een korte gedrongen romp en een korte staart. De snuit heeft een vlakke bovenkant. Het schubbenkleed is zwart of donkergrijs met een zigzagstreep over de rug en een X-teken op de kop. Zijn lengte is tot 70cm ( [N 83 (1981)] III-4-2 |
24774 | adelaarsvaren | varen: WLD varen (Doenrade) | Adelaarsvaren, (pteridium aquilinum). Grote, forse varenplant met een dikke, zwarte, diep in de grond kruipende wortelstok, waarin van afstand tot afstand sterk samengestelde veren rijzen, die op gunstige groeiplaatsen wel meer dan 2 m hoog kunnen worden. [N 92 (1982)] III-4-3 |
17781 | adem | adem: oam (Doenrade) | adem [SGV (1914)] III-1-1 |
17685 | ademen | ademhalen: oam hoale (Doenrade) | ademen [SGV (1914)] III-1-1 |