id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
24462 | wild konijn (meerv.) | konijn (kort/stoott.): knīēn (Ell) | wild konijn (meerv.) [DC 55 (1980)] III-4-2 |
24277 | wilde eend | eend: aenj (Ell), voor alle eenden ainje (Ell) | eend, wilde — || eend: wilde eend (58 overal bekend; groene kop en nek; bruine borst [N 09 (1961)] III-4-1 |
24278 | wilde gans | gans: goas (Ell), wilde gans: wilj gaos (Ell) | gans, wilde — || gans: grauwe gans (± 80 net een tamme gans zonder wit; oranje bek; roep gelijk tamme gans [N 09 (1961)] III-4-1 |
34026 | wilde koe | wilde koe: welj [koe] (Ell) | Koe van onbekende of niet erkende afstamming. Bedoeld wordt een koe waarvan het ouderpaar niet bekend is of waarvan de afstamming niet is geregistreerd. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 3a; monogr.] I-11 |
24611 | wilde roos (hondsroos, enz.) | hanenkullen: eigen spellingsysteem roosvicee hanekulle (Ell), rozenbottel: - roeëzebottel (Ell) | Hondsroos (rosa canina). Tot 3 m hoge struik; de takken zijn overhangend, met grote, gekromde stekels; de bladeren zijn 5- tot 7-tallig; de blaadjes zijn kaal en langwerpig, tevens gezaagd; de bloemen groeien afzonderlijk of enkele bijeen, ze zijn lang ge [N 92 (1982)] || rozebottelstruik (Rosa rubiginosa) [DC 69 (1994)] III-4-3 |
24679 | wilde wingerd | leiding: - leijdink (Ell) | wilde wingerd [DC 68 (1993)] III-4-3 |
34194 | wilde zucht | zucht: zucht (Ell) | Een zeer sterke zwelling van de uier en omgeving in de laatste tijd van de dracht. Deze wordt veroorzaakt door abnormaal grote hoeveelheden vocht in het onderhuidse bindweefsel van de uier, maar ook van de schaamstreek en soms van de buikstreek tot aan de voorbenen. Zie ook het lemma ''wilde zuch'' in wbd I.3, blz. 463. [N 52, 3; A 48A, 7] I-11 |
24557 | wilg (alg.) | wijde: (wiejehout). wiej (Ell), - wieje (Ell) | wilg [N 38 (1971)] || wilg (Salix) [DC 28 (1956)] III-4-3 |
24510 | wilgenkatje | katje: - ketjes (Ell), eigen fon. aanduidingen bij wilg wiejekattele ketjes (Ell) | De aarachtige bloeiwijze van sommige bomen, katje (kat, katje, poeske, prop, stop, knop). [N 82 (1981)] || wilg, bloeiwijze van [DC 68 (1993)] III-4-3 |
24519 | wilgenteen | snade: eigen fon. aanduidingen snaaj (Ell), vits: eigen fon. aanduidingen wits (Ell) | De tak, wijg van een wilg (wis, poot, sliet). [N 82 (1981)] III-4-3 |