21014 |
wormstekig |
wormsteek:
eigen fon. aanduidingen
wormsteek (L320a Ell, ...
L320a Ell)
|
Door wormen aangetast, gezegd van fruit (wormstekig, gemaaid, vermaaid, verpielt, meutelig, maaistekig, maaisteek). [N 82 (1981)]
I-7, III-2-3
|
25450 |
worst maken |
worsten:
wǫrstǝ (L320a Ell)
|
De kleinere stukken vlees en vet worden met een vleesmolen, een bijltje of een mes tot kleine stukjes gemaakt, Het vlees wordt eventueel gekruid en dan in de schoongemaakte darm geduwd. Vergelijk ook het lemma ''darmen met worstvlees vullen''. [N 28, 120; monogr.]
II-1
|
22430 |
worstelen |
worstelen:
worstele (L320a Ell)
|
De tak van krachtsport waarbij het doel is de tegenstander door bepaalde grepen en bewegingen op de grond te werpen [zo dat zijn schouders de grond raken] [worstelen, borstelen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20709 |
worstenbroodje |
worstenbroodje:
worstebruuëdje (L320a Ell)
|
Worstebroodje (sezijzebreudje?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
25451 |
worstvlees en -vet kleinmaken |
malen:
mālǝ (L320a Ell)
|
Men kapt of snijdt het vlees met een mes in kleine stukjes of verwerkt het met de vleesmolen. [N 28, 113; monogr.]
II-1
|
24500 |
wortel (alg.) |
wortel:
eigen fon. aanduidingen
wortel (L320a Ell)
|
Het gedeelte van een plant, boom, dat in de grond zit en dat het voedselhoudende water opneemt (wortel, doel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20733 |
wortelenvlaai |
moerenvlaai:
moeëreflaai (L320a Ell)
|
Vla met vulling van wortelen [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24736 |
wortelhals |
hals:
eigen fon. aanduidingen
hals (L320a Ell)
|
De overgang tussen wortel en stengel bij een plant (hoofd, hals, kraag, wortelkraag, wortelhals, nek). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33718 |
wortelklomp van een struik |
boks:
boks (L320a Ell)
|
[N 27, 9c]
I-8
|
33720 |
wortels rooien |
uitheffen:
ūthø̜fǝ (L320a Ell)
|
Dennenwortels met een hefboom uit de grond trekken. [N 27, 8c]
I-8
|