e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L320a plaats=Ell

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zich warm aankleden aantuielen: WNT: tuieren (II) - tudderen. Het Limb. kent als wisselvorm tuielen. 1) Ineendraaien, een knoedel, onordelijken bos of bundel maken van; - 2) (veroud.) Uitdossen, opsieren; - 4) Slordig zijn, slordig omgaan met  aantoewele (Ell) zich warm aankleden [doffelen] [N 86 (1981)] III-1-3
zicht zicht: zext (Ell) Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51] I-4
ziekelijk afgaande: Mens.  aafgengde (Ell), ongemoed: ôngemoodj zeen (Ell) Ziekelijk - Kent men het woord ongans in de betekenis ziekelijk, sukkelend? Zo ja, uitspraak. [DC 32 (1960)] || Ziekelijk: telkens ziek (ziekelijk, ongans, lelijk, zuchtig). [N 84 (1981)] III-1-2
ziekenhuis gasthuis: gasthoes (Ell), ziekenhuis: zeekenhoes (Ell) Ziekenhuis: inrichting voor het verplegen van zieken (hospitaal, gasthuis). [N 84 (1981)] III-1-2
ziekenlantaarn flambouw (<fr.): flambouw (Ell) De lantaarn die door de misdienaars gedragen wordt als Ons Heer naar een zieke wordt gebracht [lanteer]. [N 96D (1989)] III-3-3
ziekenzuster ziekenzuster: zeekezöster (Ell) Een zuster die zich bezig houdt met de verpleging van zieken [leefdezuster]. [N 96D (1989)] III-3-3
ziekte ziekte: zeekdje (Ell) Kwaal: langdurige of telkens terugkerende ziekte (kwaal, klets, muik). [N 84 (1981)] III-1-2
ziel ziel: zieël (Ell) De ziel [zieël, zie.l, zeel]. [N 96D (1989)] III-3-3
zielboek dodenlijst: doeejeliest (Ell) Het zielenboek, het register van overledenen, wier namen op vaste tijden van de preekstoel werden afgelezen, voorzover de nabestaanden het zielenboekgeld hadden voldaan [zielboek, dodenlijst?]. [N 96B (1989)] III-3-3
zielenheil zaligheid: zaligheid (Ell) Het zieleheil. [N 96D (1989)] III-3-3