18342 |
zool van een schoen |
zool:
zool (L320a Ell)
|
zool van een schoen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
32455 |
zoolbeslag |
hoogzool:
hȳǝx˲zōl (L320a Ell)
|
Stuk leer, rubber of hout dat onder de zool van de klomp wordt aangebracht. [N 24, 71; monogr.]
II-12
|
34620 |
zoom in de huif |
schuif:
šȳf (L320a Ell)
|
Open zoom in de huif, waardoor een koord loopt waarmee men de huif kan vastsjorren. [N 17, 75]
I-13
|
19233 |
zorgen voor |
toezicht houden:
toezicht haoje (L320a Ell)
|
toezien en moeite doen dat iets uitgevoerd of onderhouden wordt [gadeslaan, bezorgzaam zijn, bekommerd zijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19222 |
zuchten |
kuimen:
kume (L320a Ell)
|
zuchten [snokke] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
21072 |
zuigen |
zuigen:
zuuge (L320a Ell),
zuiken:
zoeke (L320a Ell),
zōēke (L320a Ell),
zūkə (L320a Ell)
|
limonade door een rietje zuigen [DC 35 (1963)] || zuigen [DC 38 (1964)] || zuigen [suuke, snekke] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
20286 |
zuigfles |
fles:
de fles (L320a Ell)
|
zuigfles; een fles met speen om zuigelingen met melk te voeden [teuter, lots, tutter, teuterfles] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
34181 |
zuiveren |
knoeien:
knoeien (L320a Ell)
|
Afscheiding blijven geven na het kalven, gezegd van de koe. [N 3A, 58]
I-11
|
20518 |
zure haring |
zure haring:
zore hieëring (L320a Ell)
|
rolmops; Hoe noemt U: Een haring in het zuur (rolmops) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18032 |
zure oprisping |
zooi:
de zooi bortj (L320a Ell),
de zooi bortj mich (L320a Ell),
zooi (L320a Ell)
|
Hoe noemt u het zure deel van het maagsap, dat wel eens naar boven komt? [DC 47 (1972)] || oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] || oprisping, een zure oprisping [de vuilen opbot, zooj, zuur] [N 10a (1961)]
III-1-2
|