24452 |
zwemblaas |
blaasje:
bø͂ͅskə (L320a Ell),
eigen spellingsysteem ue eng. girl
blueske (L320a Ell)
|
Hoe noemt u een vliezig zakje in het lichaam van een vis bestemd om lucht te bevatten (ziel, zwam, luchtblaas) [N 83 (1981)] || zwemblaas. Hoe noemt men de blaas van een vis, het met lucht gevuld orgaan dat de vis in staat stelt in het water te zweven. [N102 (1998)]
III-4-2
|
22826 |
zwemmen |
zwemmen:
zwumme (L320a Ell)
|
Zwemmen. [DC 38 (1964)]
III-3-2
|
30102 |
zwemstenen |
zwemstenen:
zwømstęjn (L320a Ell)
|
Zwemstenen of drijfstenen zijn benamingen voor een zeer lichte kunststeen, vervaardigd uit puimsteengruis (bimszand) en hydraulische kalk. Het gruis wordt daartoe met ongeveer 1/9 van zijn gewicht aan waterkalk dooreengemengd. Dit mengsel wordt in ijzeren vormen geschept, beklopt en, van de vormen ontdaan, op rekken te drogen gezet. Na enige dagen worden de stenen op hopen gezet en na enige maanden zijn zij gereed voor gebruik. Zwemstenen worden hoofdzakelijk voor binnenwerk gebruikt en isoleren dankzij hun grote poreusheid goed warmte en geluid. 'Ytong' en 'Poriso' zijn merknamen. [N 30, 54e]
II-9
|
32841 |
zwenghout, spoorstok |
trekschei:
trękšęi̯ (L320a Ell)
|
Het dwarshout waaraan van voren de strengen of trekkettingen van het paard bevestigd zijn en dat van achteren aan een akkerwerktuig (ploeg, eg, e.d.) gekoppeld is. Zie afb. 98. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; JG 2b-4, 3; N 11, 34a; N 11A, 103 + 103e; N 17, 69a add.; L 34, 11 add.; L 49, 26 add.; A 30, 26 add.; G 1, 26 add.; div.; monogr.]
I-2
|
24292 |
zwerm vogels |
klocht:
klocht (L320a Ell)
|
groep bijeenhorende vogels (vlucht, klamp, krooi) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
18005 |
zweten |
zweten:
zweite (L320a Ell)
|
zweten [N 10a (1961)]
III-1-2
|
26097 |
zwichtstelling |
galderij:
gɛldǝri (L320a Ell)
|
De omloop of galerij om de Hollandse molen vanwaar men de zeilen kan zwichten en eventueel ook de vang kan bedienen. Zie ook afb. 24. [N O, 57a; Sche 23]
II-3
|
30066 |
zwiepingen |
stellatten:
stęllatǝ (L320a Ell)
|
De houten latten waarmee het profiel loodrecht wordt vastgezet. Zie ook afb. 28. [N 31, 7b; monogr.]
II-9
|
31616 |
zwik |
zwikpen:
zwekpęn (L320a Ell)
|
Het houten pennetje dat dient om het zwikgat dicht te maken. [monogr.; N E, 48d add.]
II-12
|
32328 |
zwikgat |
zwikgat:
zwek˲gāt (L320a Ell)
|
Het gaatje waardoor tijdens het tappen lucht in het vat kan komen en gistingslucht kan ontsnappen. Volgens de respondent uit Panningen (L 290) werd bij een gevuld vat het zwikgat tegen het stof afgesloten met behulp van een korenaar. [N E, 48a add.; A 36, 3a, add.]
II-12
|