24286 |
zwarte kraai, kraai |
grijze kraan:
(gries)kraon (L320a Ell),
kraan:
kraon (L320a Ell)
|
kraai || kraai, zwarte en bonte ~ (47 als roek [076] zonder kale plek; veren niet zo slordig en met groenige glans; broedt eenzaam in bos; roep [korrr] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18643 |
zwarte meisjesmuts met ingewerkte bloemen |
`s zondagse muts:
sunjesse möts (L320a Ell)
|
meisjesmuts, zwarte ~ met ingewerkte bloemen aan de voorkant en linten op de rug [kornetmuts] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18621 |
zwarte muts? |
kornet (<fr.):
kornêt (L320a Ell)
|
muts, zwarte ~ {afb} [N 25 (1964)]
III-1-3
|
24865 |
zwarte nachtschade |
nachtschade:
naxtšāi̯ (L320a Ell)
|
Solanum nigrum L. subsp. nigrum. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in moestuinen en open bermen met witte stervormige bloempjes en giftige zaden in de vorm van zwarte (rijpe) of groene tot gele (onrijpe) bessen of bolletjes. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 5 tot 60 cm. Het type wiemelen is een variant van ɛwiemerenɛ, uit ɛwijn-berenɛ, "aalbessen". Bij tinkruid wordt opgemerkt: "men schuurt er tin mee". [JG 1a, 1b, 2c; A 43, 10; A 60A, 69; monogr.]
I-5
|
24288 |
zwarte roodstaart |
steennachtegaal:
steinnachtegaal (L320a Ell)
|
zwarte roodstaart
III-4-1
|
22397 |
zwartepieten (kaartspel) |
pietjetrekken:
schoppen boer = pietje
pietje trekke (L320a Ell)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
19541 |
zwavelstok |
zwegelstek:
zwegelstekke (L320a Ell)
|
zwavelstokken, de vroegere lucifers (zwevelstok, -stek, sollefert, solverstekske) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33995 |
zweep |
smik:
smek (L320a Ell)
|
Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.]
I-10
|
18105 |
zweer |
zweer:
zwair (L320a Ell)
|
Zweer: huidontsteking vaak met ettervorming ten gevolge van een infectie (zweer, zwerage, zwerije). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18056 |
zweet |
zweet:
zweit (L320a Ell)
|
zweet [N 10 (1961)]
III-1-2
|