20166 |
zindelijk |
proper:
proper (L320a Ell)
|
zindelijk; de aandrang der natuurlijke behoeften beheersend, zindelijk gezegd van kinderen [N 86 (1981)]
III-2-2
|
26611 |
zingend geluid |
speelman:
spø̄lman (L320a Ell)
|
In l 246 sprak men van het speelmannetje en in l 164, l 246a en l 320 van de speelman wanneer de stenen goed gescherpt waren en dus goed liepen. [A 42A, add.; A 42A, 50 add.]
II-3
|
23502 |
zingende mis |
volkszangmis:
volkszankmes (L320a Ell)
|
Een mis waarin de gelovigen geestelijke liederen zingen [zingende mis, zingmès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18198 |
zitvlak van een broek |
bodem:
boom (L320a Ell)
|
zitvlak, kruis, bodem van de broek [boksebaom, zolder, zuur schrej, kont, wan] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33721 |
zoden afsteken |
steken:
stē̜kǝ (L320a Ell),
vlikken:
vlekǝn (L320a Ell)
|
Een object russen, vlaggen, zoden enzovoorts is niet gedocumenteerd. [N 14, 78; N 27, 39g; N 18, add.; JG 1b]
I-8
|
20283 |
zogen, voeden (overg.) |
zelf voeden:
zelf vooje (L320a Ell)
|
borstvoeding geven: Een kind aan de borst voeden (minnen, de mem geven, houden). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
33442 |
zoldergat, opening in de koestalzolder |
hooiluik:
[hooi]lūk (L320a Ell)
|
In de koestalzolder is meestal een opening waardoor het hooi naar beneden geworpen wordt om het aan de dieren te voeren. Waar de koestalzolder in open verbinding staat met de schuur is er meestal geen opening in de zoldering. Een aantal opgaven betreffen een luik of een scharnierende deur waarmee de opening afgesloten kan worden. De benamingen kunnen ook gebezigd worden voor een opening in de gevel of in het dak waardoor het hooi op de zolder wordt gebracht. Zie ook het lemma "hooivenster" (3.4.5). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) (hooi) het lemma "hooi" in aflevering I.3. Zie ook afbeelding 16.c bij het lemma "hooizolder, koestalzolder, schuur" (3.4.1). [N 5A, 56b; N 5, 97 en 97a; L 42, 24 passim; monogr.; add. uit N 5A, 57c]
I-6
|
19491 |
zolderkamer |
zolderkamer:
zøͅldərkāmər (L320a Ell)
|
zolderkamer [N 05A (1964)]
III-2-1
|
32454 |
zolen onder de klomp slaan |
klompen hogen:
klompǝ hȳǝgǝ (L320a Ell)
|
De zool van de klomp van zoolbeslag voorzien om de levensduur van de klomp te verlengen. Zie ook het volgende lemma. In Venray (L 210) werden ook klompen die deels al een versleten loopvlak hadden van oude stukken leer of rubber voorzien. [N 24, 71, add.; monogr.]
II-12
|
26149 |
zomen |
scheilatten:
sxęjlatǝ (L320a Ell)
|
De drie of vier lange, dunne latten in het hekken die evenwijdig aan de roeden lopen. Zie ook afb. 38. [N O, 2b; A 42A, 64]
II-3
|