e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q003p plaats=Genk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zavelen zavelen: zǭ.vǝlǝ (Genk) De wetstok insmeren met de vochtige "scherpe zavel"; zie de semantische toelichting bij ''strekel'' en de daaropvolgende lemma''s. [JG 1a, 1b; add. uit N 18, 83 en L 20, 28f] I-3
zedelijk slecht meisje lellebel: lellebel (Genk), tooi: toei (Genk) een zedelijk slecht meisje [wiender, loeder, loopster, kit, duivin, lellebel, sloerie, wats, flauwtoet] [N 115 (2003)] || slet III-2-2
zeef teems: temsə (Genk), zeef: zief (Genk), ziəf (Genk) teems, zeef || zeef [ZND 48 (1954)] || zeef in het algemeen [N 20 (zj)] III-2-1
zeef in de wanmolen zeef: zīǝ.f (Genk) De zeef, in de vorm van een rooster, waarop de nog met graanafval vermengde korrels in de wanmolen vallen. Naar gelang de grootte van de korrel onderscheidt men wel de tarwezeef, de haverzeef, enz. In dit lemma gaat het alleen om het tweede deel van dergelijke samenstellingen; alleen wanneer een dergelijke samenstelling opponeert met de benaming voor de zandzeef (zie het lemma ''zandzaaf, onderste zeef in de wanmolen'', 6.3.8) is deze hier opgenomen. [N 14, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
zeelt lepper: lepper (Genk) zeelt of lauw (vis) III-4-2
zeemlap vensterleer: venstərlēͅr (Genk) zeemlap III-2-1
zeep zeep: zēp (Genk, ... ) Zeep [ZND 03 (1924)], [ZND 04 (1924)] III-1-3
zeepsop luter: lītər (Genk), zeepluter: zīplītər (Genk), zeepwater: zīpwōͅtər (Genk) zeepsop III-2-1
zeer grote aardappelen dikke aardappelen: dekǝ [aardappelen] (Genk) Voor de fonetische documentatie van het woord aardappelen, zie het lemma Aardappel. [N 12, 4; JG 1a; monogr.] I-5
zeer kleine aardappelen kleine aardappelen: klēn ē̜rapǝl (Genk), klitsjes: kletskǝs (Genk) Naast de neutrale termen voor kleine aardappeltjes onderscheidt men de kwalitatief zeer goede kleine aardappelen die voor het poten worden gebruikt (vergelijk het lemma Pootgoed, Pootaardappelen) én de kwalitatief slechte, die als veevoeder worden verwerkt. Huiven is de plaatselijke benaming voor "knikkers". De vorm "burel" is te beschouwen als een variant van "budel" waaruit "boel" is ontstaan; zie onder "kleine boel". "Mussekoppen", een leenvertaling van "tête de moineau", betekent eigenlijk een kleine soort kolen, die als brandstof in huis wordt gebruikt. In L 292a werd de zegswijze opgegeven: "Hiej is ein österke verloren," of: "Hiej is ein österke kapot gegange". Het type "österke" staat hier voor "pater-nosterke", de rozenkrans; vergelijk ook de typen "osterkraaltjes" en "rozenkranskrallen". [N 12, 2 en 3; JG 1a; L 43, 8c; monogr.] I-5