e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q033p plaats=Oirsbeek

Overzicht

Gevonden: 5037
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zwavelstok zwegel: ook de tegenwoordige lucifers heten zo  swaegĕl (Oirsbeek) zwavelstokken, de vroegere lucifers (zwevelstok, -stek, sollefert, solverstekske) [N 20 (zj)] III-2-1
zwavelx solfer: sòlfĕr (Oirsbeek), zwavel: sjwèvel (Oirsbeek) zwavel [DC 02 (1932)] III-4-4
zweep smik: šmek (Oirsbeek) Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.] I-10
zweer bloedzweer: bloodzjwéér (Oirsbeek), zweer: sjwéér (Oirsbeek), zjwéér (Oirsbeek) Zweer: huidontsteking vaak met ettervorming ten gevolge van een infectie (zweer, zwerage, zwerije). [N 84 (1981)] III-1-2
zweet zweet: sjwêêt (Oirsbeek) zweet [N 10 (1961)] III-1-2
zwemmen zwemmen: schwumme (Oirsbeek), zjwəmə (Oirsbeek) zwemmen [RND], [SGV (1914)] III-3-2
zwenghout, spoorstok ploegshaam: plōxshām (Oirsbeek) Het dwarshout waaraan van voren de strengen of trekkettingen van het paard bevestigd zijn en dat van achteren aan een akkerwerktuig (ploeg, eg, e.d.) gekoppeld is. Zie afb. 98. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; JG 2b-4, 3; N 11, 34a; N 11A, 103 + 103e; N 17, 69a add.; L 34, 11 add.; L 49, 26 add.; A 30, 26 add.; G 1, 26 add.; div.; monogr.] I-2
zweren, etteren zweren: schwêre (Oirsbeek), schêre (Oirsbeek) etteren [SGV (1914)] || zweren (etteren) [SGV (1914)] III-1-2
zwerm zwerm: šwɛrm (Oirsbeek), žwɛrm (Oirsbeek) Het geheel van bijen met koningin dat de korf of kast verlaat. Een zwerm bestaat doorgaans uit een koningin, 10- tot 20-duizend werkbijen en een paar honderd darren. Zij zullen een nieuwe woning gaan zoeken. [N 63, 29d; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 100; A 9, 6; monogr.] II-6
zwerm vogels zwerm: sjerm (Oirsbeek) groep bijeenhorende vogels (vlucht, klamp, krooi) [N 83 (1981)] III-4-1