e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q021p plaats=Geleen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zakkenvoering voering: vōreŋ (Geleen) Voering van de zakken. In de regel een dicht geweven, soepele stof van katoen of een mengsel van katoen en synthetische garens. Ook gebruikt men katoenen voering in keperbinding. [N 59, 120; Gi 1.IV, 27] II-7
zalig zalig: zeëlig (Geleen), zie-ëlig (Geleen) zalig [SGV (1914)] || Zalig, gelukzalig [zaalig, zaolig, zeelig]. [N 96D (1989)] III-3-3
zaligheid zaligheid: zeëligheid (Geleen) Zaligheid. [N 96D (1989)] III-3-3
zand, zandgrond mol: mol (Geleen), zand: zanjtj (Geleen) Zand is steenstof, een geologische formatie die uit losse, fijne korrels kwarts en glimmer bestaat. Zandgrond is de grondsoort die uit zand bestaat, en is lichte, niet zoʔn vruchtbare grond. Zavel bestaat voornamelijk uit zand met wat lichte klei. [N 27, 40; Wi 52; S 45; L 7, 61a; L 8, 103; N 11, 2f add.; N 18, add.; A 10, 4; Vld.; monogr.] I-8
zandfiguren bij de processie loper: ???  luiper lègke (Geleen), zand versieren (ww.): zandj verseere (Geleen) De zandfiguren die op straten en stoepen worden gestrooid. [N 96C (1989)] III-3-3
zandkorrel, korreltje zand zandkorreltje: zajndkörrelke (Geleen), ən zànjtkörrelke (Geleen) zandkorrel, korreltje zand [zandeke] [N 81 (1980)] III-4-4
zang, bussel gelezen aren zang: zaŋ (Geleen) De bussel die de arenlezers bijeenbrengen. Vergelijk het lemma ''bussel geharkte aren'' (5.2.3). In het westen van de Kempen wordt opgemerkt dat dergelijke zangen vooral bij het lezen van hennep worden gemaakt. In het Noord-Truierlands worden de zangen niet gebonden, maar los verzameld. Godsschel, naar Jongeneel 1884, is een metafoor naar de vorm van de altaarbel. [N 15, 36; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-4
zanglijster, lijster krammes: krammes (Geleen), lijster: liester (Geleen) lijster [SGV (1914)] III-4-1
zaniken, zeuren zaniken: zanike (Geleen, ... ), zanikke (Geleen), zemelen: zemele (Geleen), zeveren: zeivere (Geleen, ... ) langdurig of telkens op dezelfde toon of lastige manier over iets spreken, bijv. om zich te beklagen [zeuren, zaniken, zemelen, nijnaaien, merelen, nosteren, memmen, melken, naaien, moesjanken] [N 87 (1981)] || steeds over een vervelende wijze over iets spreken [semmelen, zeveren, zagen, zemelen, zeuren, zaniken] [N 85 (1981)] III-3-1
zedelijk slecht meisje flots: ⁄n flŏtsj (Geleen), loeder: loeder (Geleen), loopse prij: cf. Schuermans s.v. "prij"scheldwoord of afkeurende benaming voor een vrouw of meisje  luipsje prie (Geleen), loslieber (du.): loslīēber (Geleen), prij: prie (Geleen) een zedelijk slecht meisje [wiender, loeder, loopster, kit, duivin, lellebel, sloerie, wats, flauwtoet] [N 86 (1981)] III-2-2