19348 |
zijn tevredenheid betuigen |
bedanken:
bedanke (Q021p Geleen),
content zijn:
ich bĕn cŏntent (Q021p Geleen),
zich freuen (du.):
fruie (Q021p Geleen)
|
genoegen hebben om het geluk van iemand anders [ergens in gruien, grunselen] [N 85 (1981)] || zijn tevredenheid betuigen, zijn tevredenheid kenbaar maken [stuiten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19221 |
zijn woede luchten |
uitrazen:
oetraoze (Q021p Geleen),
zich luchten:
zich luchte (Q021p Geleen)
|
zijn woede proberen kwijt te raken door iets te doen of te zeggen [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23360 |
zijpad |
zijgang:
ziegangk (Q021p Geleen),
zijpad:
ziepaad (Q021p Geleen)
|
Elk van beide zijgangen [zijpad?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
27824 |
zijwand |
komp:
komp (Q021p Geleen),
koolzij:
kǭlzi (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Maurits]),
stoot:
štōs (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Emma]),
vullingzij:
vø̜leŋzi (Q021p Geleen
[(Maurits)]
[Eisden]),
zijstopsel:
zii̯štø̜psǝl (Q021p Geleen)
|
De zijwand van een ruimte in de ondergrondse werken. De woordtypen "ondenlangsstoot", "onderlangsstoot", "ovenlangsstoot" en "overlangsstoot" (Q 121) zijn van toepassing op de zijwand van een galerij. Omdat de steenkoollaag gewoonlijk een zekere hoek maakt met het horizontale vlak, is de afstand van de laag tot het dak van de galerij aan de ene zijwand groter dan aan de andere. De wand waarin die afstand het grootst is, noemt men de "ondenlangsstoot" of "onderlangsstoot", de andere de "ovenlangsstoot" of "overlangsstoot" (Lochtman pag. 72). [N 95, 197; monogr.; Vwo 496] || Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.]
I-13, II-5
|
25318 |
zil, maat van 2500 m2 of kwart bunder |
zil:
zil (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van 2500 vierkante meter, dat is 1/4 bunder (=10.000 vierkante meter) [zil] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33602 |
zilveruitje |
sint-jansuntje:
sint Jans unke (Q021p Geleen),
eigen spellingsysteem additie bij vraag 117 e.v. = zilveruitje
St Jansunke (Q021p Geleen),
zilver-un:
zilverun (Q021p Geleen)
|
[DC 13 (1945)]zilveruitje [N 82 (1981)]
I-7
|
18816 |
zin (lust) |
zin:
zin (Q021p Geleen),
zinne (Q021p Geleen)
|
het verlangen om iets te doen [lust, aard, troef, nijd, zin, goesting] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20166 |
zindelijk |
droog:
dreuëg (Q021p Geleen),
proper:
pròper (Q021p Geleen),
zuiver:
zuuver (Q021p Geleen, ...
Q021p Geleen)
|
zindelijk; de aandrang der natuurlijke behoeften beheersend, zindelijk gezegd van kinderen [N 86 (1981)]
III-2-2
|
22771 |
zingen |
fluiten:
fluite (Q021p Geleen),
slaan:
alleen van boekvinken
sjlaon (Q021p Geleen)
|
het geluid van zangvogels (slaan, slagen, zingen, fluiten) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
23502 |
zingende mis |
mis met samenzang:
mès mit saame zangk (Q021p Geleen)
|
Een mis waarin de gelovigen geestelijke liederen zingen [zingende mis, zingmès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|