e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q021p plaats=Geleen

Overzicht

Gevonden: 5298
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zwavelx solfer: solfer (Geleen) zwavel [DC 02 (1932)] III-4-4
zweep peitsche: pęi̯ts (Geleen), smik: šmek (Geleen) Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.] I-10
zweer zweer: zjwaer (Geleen, ... ), NB: fiet = zwerende vingerbot.  sjwaer (Geleen) Zweer: huidontsteking vaak met ettervorming ten gevolge van een infectie (zweer, zwerage, zwerije). [N 84 (1981)] III-1-2
zweet zweet: zjweit (Geleen, ... ) zweet [N 10 (1961)] III-1-2
zweetdoek halsplak: halsplak (Geleen), snuifplak: šnūfplak (Geleen) Een halsdoek door de bakker heel waarschijnlijk gedragen om het zweet aan de nek op te vangen, waardoor verkoudheid voorkomen kan worden. [N 29, 102f] II-1
zwellen duwen: dyjǝ (Geleen  [(Maurits)]   [Domaniale]) Gezegd van galerijwanden die opzwellen tengevolge van druk op het gesteente. [N 95, 386] II-5
zwemblaas ziel: eigen spellingsysteem  zîêal (Geleen) Hoe noemt u een vliezig zakje in het lichaam van een vis bestemd om lucht te bevatten (ziel, zwam, luchtblaas) [N 83 (1981)] III-4-2
zwemmen zwemmen: sjwəmə (Geleen), zjwömme (Geleen) zwemmen [RND] || Zwemmen. [DC 38 (1964)] III-3-2
zwenghout, spoorstok warshout: wē̜šhǫu̯t (Geleen) Het dwarshout waaraan van voren de strengen of trekkettingen van het paard bevestigd zijn en dat van achteren aan een akkerwerktuig (ploeg, eg, e.d.) gekoppeld is. Zie afb. 98. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; JG 2b-4, 3; N 11, 34a; N 11A, 103 + 103e; N 17, 69a add.; L 34, 11 add.; L 49, 26 add.; A 30, 26 add.; G 1, 26 add.; div.; monogr.] I-2
zweren, etteren zweren: sjwĕre (Geleen), sjwèèren (Geleen) etteren [SGV (1914)] || zweren (etteren) [SGV (1914)] III-1-2