e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bocholt

Overzicht

Gevonden: 5095

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aarden pot aarden pot: ęrdǝn pǫt (Bocholt), stenen pot: stęjnǝn pǫt (Bocholt) Aarden pot, bleekbruin van kleur. Dorren (Valkenburgs Woordenboek) merkt op pag. 15 over de term baar op: ø̄̄Naar de grootte onderscheidt men één-, twee- en drieschildersbaren, wijl ze gemerkt zijn met één, twee of drie schildjes (reliefstempels), met een inhoud van circa 20, 30 en 40 liter.ø̄̄ De driekroonse pot was een verglaasde pot voor het inmaken van zuurkool, braadworst en bonen. De pot was gemerkt met drie kroontjes en had een inhoud van 20 tot 50 liter. Het woordtype driekronenpot duidt waarschijnlijk een vergelijkbare pot aan. Zie hiervoor ook de toelichting bij het lemma ɛstroopvatɛ in wld II.2, pag. 59.' [N 49, 103b; L 1a-m; L 32, 15a; L 32, 15b; R 3, 5; S 1; monogr.] II-8
aardewerk aardewerk: ɛ̄rdəwɛrək (Bocholt), porselein: poͅrsəlɛ̄i(ə)n (Bocholt) aardewerk (eerdegoed, gleiwerk) [N 20 (zj)] III-2-1
aars kont: ko.nt (Bocholt), nolletje: WNT: nol (I), 2) Hoogte, uitstekend gedeelte.  nulleke (Bocholt) [JG 1a, 1b; N 8, 13, 32.9 en 35]aars, darmuitgang [N 10c (1995)] I-9, III-1-1
aarsspleet veeg: vèg (Bocholt) aarsspleet tussen de billen [N 10c (1995)] III-1-1
aartsbisschop aartsbisschop: aartsbissjop (Bocholt) Een aartsbisschop [ärtsbiskop]. [N 96D (1989)] III-3-3
aartsengel aartsengel: aartsingel (Bocholt) Een aartsengel (zoals Gabriël, Michaël, Rafaël). [N 96D (1989)] III-3-3
aarzelen drezen: dreise (Bocholt), drejse (Bocholt), hoetelen: mindere gebruikt vero. vorm huitele  hûtele (Bocholt) aarzelen || aarzelen, van het (of de) ene naar het (de) andere lopen III-1-4
aas in het kaartspel aas: harten ōͅs (Bocholt), ōͅze (Bocholt), haast: haasten (Bocholt), haost (Bocholt), harten haast (Bocholt) Aas bij kaartspel. || Aas: harten aas (in het kaartspel). [ZND 19A (1936)] || Ik heb de vier azen. [ZND 19A (1936)] III-3-2
absolutie absolutie (<fr.): abselusie (Bocholt) Absolutie [abseloetsioeën]. [N 96D (1989)] III-3-3
abt overste: uuverste (Bocholt) Een overste in een klooster, abt [euverste, opperste]. [N 96D (1989)] III-3-3