e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bocholt

Overzicht

Gevonden: 5095
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
altaar altaar (<lat.): altaor (Bocholt), op het alter (Bocholt) Een altaar [altaor, altooër, alter, outaar, outer?]. [N 96A (1989)] || Op het altaar (let op het geslacht!) [ZND 32 (1939)] III-3-3
altaarbel bel: bel (Bocholt) De 3 of 4 belletjes omvattende bel/schel, die door de misdinaar bediend wordt [schel, sjel?] . [N 96B (1989)] III-3-3
altaarretabel retabel (<fr.): retabel (Bocholt) Een altaarretabel, -triptiek, -drieluik. [N 96A (1989)] III-3-3
alver aveltje: auwelke (Bocholt) alvermanneke (vis) III-4-2
alziend oog alziend oog: alzeend aug (Bocholt) Een ingelijste plaat waarop een groot oog in een driehoek is afgebeeld, met daarbij de tekst: God ziet mij. Hier vloekt men niet. (Godsoog, Alziend Oog, Christusoog?). [N 96B (1989)] III-3-3
ampullen ampullen (<lat.): ampoele (Bocholt) Het water- en het wijnkannetje die in de mis gebruikt worden, ampullen [pölle?]. [N 96B (1989)] III-3-3
andere damesschoenen vrouwluischoen: vrəlīšoon (Bocholt) damesschoenen; inventarisatie overige soorten; betekenis/uitspraak [N 24 (1964)] III-1-3
andere oude klaversoorten hazeklee: hāzǝ[klee] (Bocholt) In dit lemma staan de niet in de andere lemmaɛs met behandelde klaversoorten bijeen. Vergelijk de behandeling van het materiaal voor vraag N 14, 82, "oude grassoorten" in aflevering I.3. Enkele soorten kunnen worden geïdentificerd; hopklaver is de Medicago lupulina L.; rolklaver (en rolklee) is de Lotus corniculatus L.; bastaardklee is de Trifolium hybridum L.; honingklee is de Melilotus Miller; luzerne of luzerneklee is de Medicago sativa L. Bij ɛstoppelkleeɛ (L 330): "tegelijk met het graan gezaaide klaver die na het maaien van het graan tussen de stoppels opschiet". Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.; add. uit A 60A, 14] I-5
andijvie andijvie: andi.vi (Bocholt), andievie (Bocholt, ... ) [Goossens 1b (1960)] [ZND 01 (1922)] [ZND 32 (1939)] I-7
angel angel: a.ŋǝl (Bocholt), aŋǝl (Bocholt) Het verdedigingsmiddel van de bij dat zich aan het achterlijf bevindt. Het is een scherp, hol spiesje, van weerhaakjes voorzien en verbonden met een gifblaasje. Hiermee steken moer en werkbij. De dar mist dit wapen. [N 63, 73a; L 32, 26; JG 1a+1b; monogr.] II-6