e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

Gevonden: 7823
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zwarte muts? kapothoedje (<fr.): kepothöödje (Klimmen) muts, zwarte ~ {afb} [N 25 (1964)] III-1-3
zwarte roodstaart schouwenveger: sjouwevaeger (Klimmen), schouwenvegertje: sjouwevaegerke (Klimmen), wijntapje: wientèpke (Klimmen), wijntappertje: wientèpperke (Klimmen), wīēntèpke (Klimmen), wīēntèpperke (Klimmen) zwarte roodstaart || zwarte roodstaart (14 rood trilstaartje, man is van voren roetzwart en heeft wittige vleugelvlek; echte gebouwenvogel; broedt daar binnenin; roep driftig [wiet, wiet, tk, tk]; zang hoog vanaf gebouw [bi-bi-kchchchch...bu-bi-bi] [N 09 (1961)] III-4-1
zwartepieten (kaartspel) zwartepieten: zjwartepiete (Klimmen) Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)] III-3-2
zwartmiddel blits: blits (Klimmen) Het middel dat men gebruikt om het leer een zwarte glans te geven. Het betreft hier benamingen voor middelen die niet alle inhoudelijk precies gelijk zijn. Sommige werden vroeger gebruikt, andere zijn modern. [N 36, 46] II-10
zwavelstok solferstekje: sòlfersjtéksjke (Klimmen), zwegel: zjwaegel (Klimmen) zwavelstokken, de vroegere lucifers (zwevelstok, -stek, sollefert, solverstekske) [N 20 (zj)] III-2-1
zwavelx zwavel: sjwavel (Klimmen) zwavel [DC 02 (1932)] III-4-4
zweep smik: šmek (Klimmen) Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.] I-10
zweep van de koeherder smik: šmek (Klimmen) Zweep om bijvoorbeeld de koeien naar de stal te brengen. [N 18, 146] I-11
zweer zweer: zjwaer (Klimmen) Zweer: huidontsteking vaak met ettervorming ten gevolge van een infectie (zweer, zwerage, zwerije). [N 84 (1981)] III-1-2
zweet zweet: der zjweit (Klimmen), t zjweit (Klimmen) zweet [N 10 (1961)] III-1-2