18621 |
zwarte muts? |
kapothoedje (<fr.):
kepothöödje (Q111p Klimmen)
|
muts, zwarte ~ {afb} [N 25 (1964)]
III-1-3
|
24288 |
zwarte roodstaart |
schouwenveger:
sjouwevaeger (Q111p Klimmen),
schouwenvegertje:
sjouwevaegerke (Q111p Klimmen),
wijntapje:
wientèpke (Q111p Klimmen),
wijntappertje:
wientèpperke (Q111p Klimmen),
wīēntèpke (Q111p Klimmen),
wīēntèpperke (Q111p Klimmen)
|
zwarte roodstaart || zwarte roodstaart (14 rood trilstaartje, man is van voren roetzwart en heeft wittige vleugelvlek; echte gebouwenvogel; broedt daar binnenin; roep driftig [wiet, wiet, tk, tk]; zang hoog vanaf gebouw [bi-bi-kchchchch...bu-bi-bi] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
22397 |
zwartepieten (kaartspel) |
zwartepieten:
zjwartepiete (Q111p Klimmen)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
31173 |
zwartmiddel |
blits:
blits (Q111p Klimmen)
|
Het middel dat men gebruikt om het leer een zwarte glans te geven. Het betreft hier benamingen voor middelen die niet alle inhoudelijk precies gelijk zijn. Sommige werden vroeger gebruikt, andere zijn modern. [N 36, 46]
II-10
|
19541 |
zwavelstok |
solferstekje:
sòlfersjtéksjke (Q111p Klimmen),
zwegel:
zjwaegel (Q111p Klimmen)
|
zwavelstokken, de vroegere lucifers (zwevelstok, -stek, sollefert, solverstekske) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
24930 |
zwavelx |
zwavel:
sjwavel (Q111p Klimmen)
|
zwavel [DC 02 (1932)]
III-4-4
|
33995 |
zweep |
smik:
šmek (Q111p Klimmen)
|
Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.]
I-10
|
34214 |
zweep van de koeherder |
smik:
šmek (Q111p Klimmen)
|
Zweep om bijvoorbeeld de koeien naar de stal te brengen. [N 18, 146]
I-11
|
18105 |
zweer |
zweer:
zjwaer (Q111p Klimmen)
|
Zweer: huidontsteking vaak met ettervorming ten gevolge van een infectie (zweer, zwerage, zwerije). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18056 |
zweet |
zweet:
der zjweit (Q111p Klimmen),
t zjweit (Q111p Klimmen)
|
zweet [N 10 (1961)]
III-1-2
|