e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zondagmissaal `s zondagsmissaal: sondigsmèssaal (Klimmen), zondagsmissaal: zondesmissaal (Klimmen), zóndesmissaal (Klimmen) Een kerkboek met misgebeden voor de zondagen en feesten van het kerkelijk jaar [zondagsmissaal(tje)?]. [N 96B (1989)] III-3-3
zondagschender die trekt zich niets van de zondag aan: dae trek zich nieks van der zondig aan (Klimmen), zondagsschender: `ne zóndessjinder (Klimmen), zondigschenner (Klimmen) Iemand die zich niet houdt aan de zondagsrust (zondagschender). [N 96D (1989)] III-3-3
zondagsdienst zondagsschicht: zondǝsšix (Klimmen) De dienst op zondag. [monogr.] II-5
zondagse kleren `s zondagse kleren: sondigse kleijer (Klimmen), zondagse kleren: zondese kleier (Klimmen), Zondesse klei-jer (Klimmen), zondesse kleier (Klimmen) De kleren die men s zondags draagt. [DC 62 (1987)] || zondagse kleren [t sondagsdinge] [N 23 (1964)] III-1-3
zondagse schort cotonnade (fr.) scholk: kartenate sjolk (Klimmen), linnen scholk: līēne sjòlk (Klimmen), zondagse scholk: zondesse- sjòlk (Klimmen) schort, blauw-wit linnen zondagse schort [N 24 (1964)] III-1-3
zondagsziekte zondagskrankte: zondǝskręŋdǝ (Klimmen) Een ernstige stofwisselingsstoornis in de spieren van de achterhand van het paard, meestal na een zware werkperiode. De aanleiding tot de ziekte -ook maandagziekte genoemd - is overmatige en dikwijls eenzijdige voeding gedurende een periode van stalrust tijdens het weekeinde, bestaande uit suiker- en zetmeelhoudende stoffen. Gaat het dier weer aan het werk, dan verbrandt de suiker en het melkzuur dat hierbij vrij komt beschadigt de spieren. Na het inspannen vertoont het paard loomheid, een korte stap en laat het hoofd hangen. Specifiek is tevens een onzekere en wijde gang van de achterhand, gepaard met overdadig zweten. Laat men het paard niet meteen rusten, dan zakt het door in het achterstel en laat zich vallen. [A 48A, 1; N 8, 90r; monogr.] I-9
zonde zonde: ein zung (Klimmen), n zung (Klimmen), un zung (Klimmen), zung (Klimmen) Een zonde [zund, zung]. [N 96D (1989)] || zonde [SGV (1914)] III-3-3
zonden zonden: zung (Klimmen) zonden (mv.) [SGV (1914)] III-3-3
zonder voor spitten buttelen: bø̜tǝlǝ (Klimmen), ombuttelen: ombø̜tǝlǝ (Klimmen), vóór dich graven: vø̄ ̝ǝr dex ˲grãvǝ (Klimmen) Manier van spitten waarbij men - anders dan bij het spitten in voren - min of meer in de breedte werkt en iedere spade grond voor zich uit (voor de hand) omlegt. [N 11, 65c; N 11A, 148b; div.] I-1
zool zool: zǭl (Klimmen) Het gedeelte van de onderkant van de hoef rondom de straal (3.6.3). [N 8, 33] I-9