e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zijbeuk zijbeuk: de ziejbeuke (Klimmen), de zĭĕjbeuk (Klimmen), zeibeuke (Klimmen) De beide zijruimten, links en rechts van het middenschip [zijbeuken?]. [N 96A (1989)] III-3-3
zijde zij: de ziej (Klimmen), pi:n in de zi:j (Klimmen), pīēn in de zie.j (Klimmen), ziej (Klimmen), (linge = lendenen).  pie.n in de ziej (of iggen linge) (Klimmen) lendenen [lenge, leene, leende] [N 10 (1961)] || zij, zijde (pijn in de zij) [N 07 (1961)] || Zijde, flank: de zijkant van de buik tussen onderste ribben en heup (zijde, lank, flank) [N 84 (1981)] III-1-1
zijdelingse druk stootdruk: štuǝsdrø̜k (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Laura, Julia]), zijdruk: zijdrø̜k (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Laura, Julia]) Zijdelingse druk op de wanden van een mijngang. [N 95, 386; N 95, 387; N 95, 845; monogr.] II-5
zijden omslagdoek zijden plag: zĭĕjje plak (Klimmen), zijden schouderplag: zieje sjouwerplak (Klimmen) omslagdoek, zijden ~ [N 23 (1964)] III-1-3
zijhamer zijhamer: zijhāmǝr (Klimmen  [(wordt gebruikt om te vlakken daar waar men met de handhamer niet bij kan)]  ) Hamer met platte baan en pen. De steel van deze hamer kan lang of kort zijn. Zie ook afb. 34. In P 219 werd de zijhamer gebruikt om ploegmessen scherp te maken, in K 353 als derde voorhamer. [N 33, 73] II-11
zijkapel zijaltaar: ziejelter (Klimmen), zijkapel: de zĭĕjkepél (Klimmen) Elk van beide zijkapellen van een kruiskerk. [N 96A (1989)] III-3-3
zijladder ledders: lødǝrǝ (Klimmen), oogstledders: ǫu̯xslø̜dǝrǝ (Klimmen), zijledderen: zīlø̜dǝrǝ (Klimmen) Ladderachtige zijkant van de hooikar. De zijladder bestaat uit een aantal sporten, die twee ladderbomen verbinden. Een gedeelte van dit materiaal werd al behandeld in wld I.3, maar wordt hier volledigheidshalve herhaald en aangevuld. [N 17, 12a + 30b + 40 + 46b + add; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; A 26, 2a; Lu 4, 2a; monogr.] I-13
zijladders van de oude kar ledders: lødǝrǝ (Klimmen), oogstledders: ǫu̯xslø̜dǝrǝ (Klimmen), zijledders: zīlø̜dǝrǝ (Klimmen) De open ladderachtige constructies aan de zijkanten van de oude hooikar. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s a en b. Het lemma bevat alleen meervouden. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 17, 12a en 30b; A 26, 2a; Lu 4, 2a] I-3
zijn neus snuiten snoeven: sjnoeve (Klimmen), sjnōēve (Klimmen), uitsnoeven: de naas oetsjnoeve (Klimmen) snuiten: zijn neus snuiten [sneuve, snutte] [N 10a (1961)] III-1-2
zijn pasen doen paascommunie (<lat.): Poschkommunne (Klimmen), paascommunie (<lat.) houden: de paosjkemune hawte (Klimmen), zijn pasen houden: zien Paosje hawte (Klimmen) De Paascommunie doen [de oeëster hauwe]. [N 96C (1989)] || op hoge feestdagen te communie gaan (ter hoogtij(d) gaan). [N 96D (1989)] III-3-3