22053 |
zuigwormen |
wormen:
wörm (Q111p Klimmen)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: zuigwormen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21324 |
zuinig |
zuinig:
zunig (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
van zijn bezit telkens een zo klein mogelijk gedeelte uitgevend om te sparen [zuinig, econoom, civiel, benauwd, kiem] [N 89 (1982)] || zuinig [SGV (1914)]
III-3-1
|
34181 |
zuiveren |
uitwerpen:
ūtwɛrǝpǝ (Q111p Klimmen)
|
Afscheiding blijven geven na het kalven, gezegd van de koe. [N 3A, 58]
I-11
|
20518 |
zure haring |
rolmops:
rolmóps (Q111p Klimmen),
zure haring:
zoere⁄n hieëring (Q111p Klimmen)
|
rolmops; Hoe noemt U: Een haring in het zuur (rolmops) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18032 |
zure oprisping |
zuur:
t zōēr (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
zoer opsjtoeëte (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
zuurbranden, het -:
t zôôbrénne (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
zōērbrénne (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] || oprisping, een zure oprisping [de vuilen opbot, zooj, zuur] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
24882 |
zuring (alg.) |
jodenoor:
Veldeke zwam, voorkomend aan boomstammen (lett.jodenoor)
jüdde-oeër (Q111p Klimmen),
paardssurelle:
Veldeke ?
paesj-serel (Q111p Klimmen),
surelle (fr.):
Veldeke zuring
serel (Q111p Klimmen)
|
zuring [N 92 (1982)] || zwam [N 92 (1982)]
III-4-3
|
20336 |
zuster |
begijn:
`n begien (Q111p Klimmen),
begien (Q111p Klimmen),
n begien (Q111p Klimmen),
zuster:
eine zuster (Q111p Klimmen),
zuster (Q111p Klimmen)
|
Een lid van een vrouwelijke geestelijke orde, zuster, non [zuster, non, maseur, begijn]. [N 96D (1989)] || zuster [haar] [SGV (1914)]
III-2-2, III-3-3
|
24101 |
zusters penitenten |
grijze begijnen:
de gries begiene (Q111p Klimmen),
zusters penitenten (<fr.):
de zusters pinnetente (Q111p Klimmen),
zwarte begijnen:
de zwarte begiene (Q111p Klimmen)
|
De Zusters Penitenten [graw begiêne]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18033 |
zuur oprispen |
opstoten, zuur -:
zoer opsjtoeëte (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] || oprisping, een zure oprisping [de vuilen opbot, zooj, zuur] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
24730 |
zuurbes |
berberis:
#NAME?
bèrberis (Q111p Klimmen)
|
Zuurbes: gedoornde struik, 1-2 m hoog; geelgrauwe takken, heeft gele kogelvormige bloemen in tot 4 cm lange trossen; scharlakenrode bessen, langwerpig en 8-13 mm lang die ook s winters nog aan de struik staan (berberissen, barbarinneke, versilts, kweedoo [N 82 (1981)]
III-4-3
|