24407 |
dekken |
springen:
spreŋǝ (Q183p Vreren)
|
Het bevruchten van het vrouwelijk varken door het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 43, 20b; monogr.]
I-12
|
19704 |
deksel |
deksel:
deksəl (Q183p Vreren)
|
deksel [ZND 22 (1936)]
III-2-1
|
33916 |
dempig |
dempig:
dɛmpex (Q183p Vreren)
|
Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6]
I-9
|
19167 |
deugniet |
deugniet:
ook materiaal znd 23,4
deugniet (Q183p Vreren)
|
deugniet [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19684 |
deur |
deur:
dør (Q183p Vreren)
|
[rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.]
II-9
|
21310 |
dief |
dief:
dief (Q183p Vreren),
schelm:
schelm (Q183p Vreren)
|
dief [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
24300 |
dier, beest |
beest:
ook in ZND 23, 009
bees (Q183p Vreren)
|
dier [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
17676 |
dij |
batsbeen:
batsbeen (Q183p Vreren)
|
Hoe heet het been boven de knie ? [ZND 23 (1937)]
III-1-1
|
32860 |
distel |
dissel:
desǝl (Q183p Vreren)
|
De distel (velddistel of akkerdistel, Cirsium arvense) is een hardnekkig onkruid dat zowel in de wei als in de akker bestreden moet worden. De plant heeft sterke, tot diep in de grond vertakte wortels, lange, tot 150 cm hoge stengels die, evenals de lancetvormige bladen, met stekels bezet zijn; de bloemen zijn rood-lila van kleur. De velddistel moet niet verward worden met de melkdistel (Sonchus oleraceus) die wordt geplukt, en soms gekweekt, als konijnevoer. Deze plant zal behandeld worden in de aflevering over het kleinvee. Hier worden eerst de enkelvoudsvormen gegeven: de antwoorden op de vraag naar de naam van de plant. Vervolgens worden ook de meervoudsvormen vermeld; in de woordenschat van de boer zal het begrip immers voornamelijk in het meervoud voorkomen: "die wei staat vol met distels", "distels uitsteken", enz. Zie afbeelding 2. [voor de opgaven in enkelvoud: N 92, 100; L 1 a-m; L 23, 12a; voor de opgaven in meervoud: JG 1b]
I-3
|
18252 |
doek |
doek:
doek (Q183p Vreren)
|
doek [ZND 23 (1937)]
III-1-3
|