24501 |
braambes |
aardberen:
@b\\r\\ = "aardbeien", gezegd voor bramen en braambe?ie?n, echter ook voor aardbe?ieën
e̞ͅbərə (Q183p Vreren)
|
braam(bessen) [RND]
III-4-3
|
33295 |
braambessen |
aardberen:
ębęrǝ (Q183p Vreren
[(aardbei īn braambes)]
),
bramelen:
brø̄mǝlǝ (Q183p Vreren),
wilde aardberen:
wel ębǝrǝ (Q183p Vreren)
|
Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c]
I-5
|
20788 |
braden |
braden:
vlēīs brao͂je (Q183p Vreren)
|
vlees braden en vlees bakken [ZND 22 (1936)]
III-2-3
|
19860 |
branden |
branden:
bjanə (Q183p Vreren)
|
branden [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
33692 |
brede landweg |
dreef:
drɛf (Q183p Vreren)
|
Brede landweg of een niet-openbare weg door bouw- of weiland. [N 5A, 75a; S 7; Wi 17; L 23, 31a; L 23, 31b; L 1a-m; L 40, 25; monogr.]
I-8
|
18786 |
breien |
strikken:
kose strike (Q183p Vreren)
|
Kousen breien. [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|
18787 |
breinaald |
strikijzer:
strikaaizers (Q183p Vreren)
|
Hoe heten de stalen pennen waarmee gebreid wordt? [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|
18099 |
breuk |
breuk:
breūēk (Q183p Vreren)
|
hij heeft een breuk (in de buik; Fr. hernie) [ZND 22 (1936)]
III-1-2
|
21250 |
brief |
brief:
brî.v (Q183p Vreren)
|
brief [RND]
III-3-1
|
34502 |
broeds |
broedkarig:
brykōrex (Q183p Vreren)
|
Op de vraag "Wat zegt u tegen "broeds" in uw dialect?" antwoordt een aantal informanten met een omschrijving. Deze antwoorden vindt men terug onder de als werkwoord aangeduide woordtypen. [N 19, 43b; L 22, 22; S 5; monogr.]
I-12
|