33615 |
tuinman, boomkweker |
boomkweker:
JK Begrip te splitsen? veel samenstellingen met boom- uit RND zijn geconstrueerd; de andere hebben de ruimere betekenis van tuinman.
buəmkwekər (L192p Bergen)
|
[RND 10]
I-7
|
18710 |
tuinwant |
doornwant:
dûn-waante (L192p Bergen)
|
wanten, dikke, vaak leren ~, om in doornheggen te werken [tuunen, tuinheisje, döörheusje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
26481 |
tweetakrijn |
tweetak:
tweetak (L192p Bergen)
|
Balanceerrijn of vaste rijn met twee rijntakken. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛvast werkɛ en ɛbalanceerrijnɛ.' [N O, 15c; Vds 140; A 42A, 21; N O, 15b]
II-3
|
33788 |
uier |
uier:
iǝr (L192p Bergen)
|
De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.]
I-11
|
34089 |
uierkwartier |
deem:
dēm (L192p Bergen)
|
Kwartier van de koeuier in het algemeen. [A 9, 12]
I-11
|
33185 |
uiteen poten |
los:
lǫs (L192p Bergen),
toe:
tu (L192p Bergen)
|
De pootaardappelen verder uiteen zetten dan men gewoonlijk doet. Bij de bijwoordelijke uitdrukkingen in dit lemma moet steeds het werkwoord voor "poten": ɛpoten, plantenɛ of ɛzettenɛ, worden toegevoegd; zie daartoe het lemma Poten. [N M, 18b]
I-5
|
22343 |
uitsliepen |
uitsliepen:
uutsliepe (L192p Bergen)
|
uitsliepen [sliep oet doon] [N 07 (1961)]
III-3-2
|
33846 |
uitwerpselen van het paard |
paardskeutels:
pęrtskø̄tǝls (L192p Bergen)
|
[A 9, 24b]
I-9
|
34144 |
uitwerpselen van koeien |
koestront:
kustrōnt (L192p Bergen)
|
[N M, 8a; A 9, 24a; JG 1a, 1b; N 11A, 40a; monogr.; add. uit N 5A (I]
I-11
|
28963 |
vademen |
door het oog van de/een naald(e) steken:
dø̜r ǝt uǝx van dǝ nǫlt stē̜kǝ (L192p Bergen)
|
Een draad door het oog van een naald halen. In dit lemma zijn de objecten draad, garen, draad garen, vaam, vaam garen niet gedocumenteerd. [N 59, 68; N 62, 10; L 8, 29; L B1, 76; MW; monogr.]
II-7
|