| 19341 |
vreugde |
schik:
schik (L191p Afferden)
|
vreugde [SGV (1914)]
III-1-4
|
| 20294 |
vriend |
vriend:
vrīēnd (L191p Afferden),
⁄n trouwe vriend (L191p Afferden)
|
trouwe [een ~ vriend] [SGV (1914)] || vriend [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 25200 |
vriezenx |
vriezen:
vrīēze (L191p Afferden)
|
vriezen [SGV (1914)]
III-4-4
|
| 20276 |
vroedvrouw |
hebamme (du.):
dit zeggen alleen de ingevoerde pruisen
heebam (L191p Afferden),
vroedvrouw:
vroedvrouw (L191p Afferden)
|
hoe heet de baker of de vroedvrouw? [DC 05 (1937)] || hoe heet de baker of vroedvrouw? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
| 21276 |
vrouw |
vrouw:
wètte gĕĕj, wie die vrouw was (L191p Afferden)
|
wie [weet je, ~ die vrouw was?] [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 17714 |
vrouwelijk geslachtsdeel |
fluit:
Gemeen.
fluit (L191p Afferden),
kut:
Gemeen.
kut (L191p Afferden),
pruim:
proem (L191p Afferden),
sijsje:
sieske (L191p Afferden),
snit:
snit (L191p Afferden),
viool:
viool (L191p Afferden)
|
[N 10c (1961)]
III-1-1
|
| 34390 |
vrouwelijk schaap in het algemeen |
melkschaap:
mɛlksxǭp (L191p Afferden),
ooi:
ōi̯ (L191p Afferden)
|
De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.]
I-12
|
| 34308 |
vrouwelijk varken |
zeug:
zø̄ǝx (L191p Afferden),
zog:
zox (L191p Afferden)
|
Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
| 34550 |
vrouwelijke gans |
gans:
gans (L191p Afferden)
|
[A 6, 5b; L 1a-m; JG 1a, 1b; S 9; monogr.]
I-12
|
| 34556 |
vrouwelijke kalkoen |
schroethen:
sxrūthęn (L191p Afferden)
|
[A 6, 3b; L 1, 113; monogr.]
I-12
|