33772 |
wit stervormig vlekje op het voorhoofd |
kol:
kǫl (L191p Afferden)
|
Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27]
I-9
|
24280 |
witte kwikstaart |
kwikstaart:
kwikstert (L191p Afferden),
witte ploegdrijver:
witte ploegdriever (L191p Afferden)
|
kwikstaart [SGV (1914)] || kwikstaart, wit (18 zwart-wit-grijs; met lang wiebelstaartje; zeer algemeen; veel bij boerderijen en op wegen; roep [tijd-dik] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33913 |
witte vlekken |
wild haar:
węi̯lt hø̜̄r (L191p Afferden)
|
Kale plekken op de huid. Zij zijn een gevolg van zweren of verwondingen door de druk van zadel en tuig, ook van het toebrengen van slagen. Zie ook het lemma ''gedrukt'' (7.36). [N 8, 90s]
I-9
|
20620 |
wittebrood |
weg:
wèk (L191p Afferden)
|
wittebrood [SGV (1914)]
III-2-3
|
24907 |
woensdagx |
woensdag:
woensdag (L191p Afferden),
Woensdag (L191p Afferden)
|
dag; woensdag [N 07 (1961)] || Woensdag [SGV (1914)]
III-4-4
|
33943 |
wolfsgebit, gebroken gebit |
los gebit:
los ˲gǝbet (L191p Afferden)
|
Dit bit, gebruikt om moeilijke paarden te beteugelen, heeft een stang die in het midden scharniert. Het wordt vooral gebruikt bij rijpaarden. Op verscheidene plaatsen heeft dit soort bit kennelijk geen aparte naam. Dit wordt uitdrukkelijk gemeld voor: Q 80, 152, 162, 182. Er bestaan ook wolfsgebitten met een beugel in het midden om moeilijke paarden te beteugelen. De namen voor de twee types worden niet strikt uit elkaar gehaald. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 43]
I-10
|
23337 |
wonder |
wonder:
wŏŏnder (L191p Afferden)
|
wonder [SGV (1914)]
III-3-3
|
19835 |
wonen |
huizen:
huze (L191p Afferden),
wonen:
woeëne (L191p Afferden)
|
huizen (ww.) [SGV (1914)] || wonen [SGV (1914)]
III-2-1
|
21267 |
woord |
woord:
woard (L191p Afferden)
|
woord [SGV (1914)]
III-3-1
|
21014 |
wormstekig |
verpierd:
verpiert (L191p Afferden)
|
wormstekig [DC 23 (1953)]
III-2-3
|