21407 |
zwaard |
zwaard:
zwêrd (L191p Afferden)
|
zwaard (wapen) [SGV (1914)]
III-3-1
|
19459 |
zwabber |
dweil:
dweͅi̯l (L191p Afferden)
|
zwabber (scheepsdweil) [SGV (1914)]
III-2-1
|
20355 |
zwager |
zwager:
zwaoger (L191p Afferden),
zwoager (L191p Afferden)
|
schoonbroeder [SGV (1914)] || zwager (schoonbroeder Bestaan er verschillende woorden voor den broeder van den man of de vrouw, en den man van de zuster? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
17745 |
zwak, slap |
zwak:
zwak (L191p Afferden),
zwek (L191p Afferden)
|
zwak [DC 02 (1932)]
III-1-1
|
24286 |
zwarte kraai, kraai |
kraai:
krej (L191p Afferden),
zwarte kraai:
zwarte krei (L191p Afferden)
|
Hoe heet de zwarte kraai? [DC 06 (1938)] || kraai [SGV (1914)]
III-4-1
|
24930 |
zwavelx |
zwavel:
zwêêvel (L191p Afferden)
|
zwavel [DC 02 (1932)]
III-4-4
|
33995 |
zweep |
zweep:
zwēp (L191p Afferden)
|
Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.]
I-10
|
18105 |
zweer |
zweren:
zwē̜rǝ (L191p Afferden)
|
[N 8, 90b en 90t]
I-9
|
18056 |
zweet |
zweet:
zweet (L191p Afferden)
|
zweet [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22826 |
zwemmen |
zwemmen:
z(w)Eme (L191p Afferden),
zwèmme (L191p Afferden)
|
zwemmen [GTRP (1980-1995)], [SGV (1914)]
III-3-2
|