33860 |
zich bij het stappen op de voorhoeven trappen |
(zich) vangen:
vaŋǝ (L191p Afferden)
|
[N 8, 75 en 79]
I-9
|
19047 |
zich inbeelden |
zich inbeelden:
zich ienbeele (L191p Afferden)
|
inbeelden, zich [SGV (1914)]
III-1-4
|
33844 |
zich over de rug wentelen |
(zich) wentelen:
wē.ntǝlǝ (L191p Afferden)
|
Geregeld gaan de paarden op hun rug liggen en slaan met de poten in de lucht. Zij doen dit vooral bij jeuk of buikpijn. [JG 1a, 1b; N 8, 69]
I-9
|
33038 |
zicht |
zicht:
zext (L191p Afferden)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|
17975 |
ziek |
ziek:
zīēk (L191p Afferden)
|
ziek [SGV (1914)]
III-1-2
|
17980 |
ziekte |
ziekte:
ziekte (L191p Afferden)
|
ziekte [SGV (1914)]
III-1-2
|
23338 |
ziel |
ziel:
zīēl (L191p Afferden)
|
ziel [SGV (1914)]
III-3-3
|
17783 |
zien, kijken |
kijken:
kieke (L191p Afferden),
zien:
zīēn (L191p Afferden)
|
kijken [SGV (1914)] || zien [SGV (1914)]
III-1-1
|
17644 |
zijde |
zij:
pien ien de zi-j (L191p Afferden)
|
zij, zijde (pijn in de zij) [N 07 (1961)]
III-1-1
|
18028 |
zijn neus snuiten |
snoeven:
snuuve (L191p Afferden)
|
snuiten: zijn neus snuiten [sneuve, snutte] [N 10a (1961)]
III-1-2
|