25141 |
gieten, hard regenen |
gatsen:
gàtse (L417p As),
gieten:
geete (L417p As),
geeten (L417p As),
gete (L417p As),
dig geets / ge geet, he goeët, gegoeëten
geeten (L417p As),
goeët, gegoeëten
geten (L417p As),
gutsen:
gótse (L417p As),
⁄t gótst erówt (L417p As),
klatsen:
klàtse (L417p As)
|
gieten, gutsen [ZND 01 (1922)], [ZND 25 (1937)] || grote hoeveelheid regen ineens [guts] [N 81 (1980)] || overvloedig, in stromen neervloeiend, gezegd van vloeistoffen [spetten, gutsen, golven, garzelen, plenzen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
19688 |
gieter |
gieter:
gētər (L417p As, ...
L417p As)
|
gieter [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
18053 |
gif |
venijn:
fig.
veni-jn (L417p As),
vergift:
vergift (L417p As)
|
Gif: stof die een nadelige of dodelijke werking heeft op het lichaam van een mens (venijn, (ver)gif(t)). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22788 |
gilde |
gilde:
gilde (L417p As)
|
Gilde. [Willems (1885)]
III-3-2
|
22490 |
gildeknecht |
marketentster:
Wie helpt met o.a. eten brengen.
marketenzer (L417p As)
|
de knecht van een gilde [knaap] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
17879 |
gispen, geselen |
geselen:
gèjsele (L417p As)
|
slaan, Met een tak of zweep ~ (gipsen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20949 |
gist |
gist:
ges (L417p As),
gęs (L417p As)
|
Door het feit dat de vragen niet alle even genuanceerd waren gesteld, komen er woorden voor die zowel moderne droge gist als natte gist als zuurdeeg aanduiden. Het zuurdeeg blijkt volgens sommige informanten (L 291, Q 35) voor het bereiden van zwartbrood of roggebrood gebruikt te worden, terwijl de gist of "heffe" voor witbrood wordt aangewend. [N 29, 22; LB 2, 234; monogr.; JG 1b, add.; S 10; L 1a-m; L 2, 21a; Gi; A 22, 2] || gist, dikwijls door brouwerijen geleverd (Fr. levure) [ZND 02 (1923)]
II-1, III-2-3
|
24987 |
glad, glijdend |
glad:
glaad (L417p As, ...
L417p As)
|
glad [ZND 01 (1922)], [ZND 24 (1937)]
III-4-4
|
23380 |
glas-in-loodraam |
loodglas:
luudglaas (L417p As)
|
Een glas-in-loodraam. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19399 |
glasgordijn |
gordijn:
gòrdi-jn (L417p As)
|
Dun gordijn van gaas of andere fijne stof, dat vlak voor het raam hangt (gordijn, glasgordijn, vitrage) [N 79 (1979)]
III-2-1
|