e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=As

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
prop prop: próp (As) een bal van samendrukbaar materiaal, bijv. papier [dompel, bol, prop] [N 91 (1982)] III-3-1
proppenschieter knap: n knap (As) Een klakkebus (cilindervormig kinderspeeltuig van uitgehold vlierout, waarmede een prop wordt weggeschoten). [ZND 08 (1925)] III-3-2
prostituée hoer: hoor (As), lichtekooi: lichtekōej (As) prostituée, publieke vrouw [hoer, lichtvink, deerne, blaar] [N 86 (1981)] III-2-2
provisiekast, etenskast kastje: keͅstjə (As), schap: sjaap (As), šāp (As) een schaprade, schapraai (etenskast) [ZND 06 (1924)] || spinde [ZND 07 (1924)] III-2-1
pruik pruik: pri-jk (As) kunstmatig vervaardigde haarbedekking, valse haardos [kalot, pruik] [N 86 (1981)] III-1-3
pruilmond lange lip: làng lip (As) een mond die men trekt als men pruilt [zie vr.199] [pruilmond, troesmond] [N 85 (1981)] III-1-4
pruim pruim: prûm (As), reine claude (fr.): sappige, kleine paarse of groene pruim  ringeluut, rigluut (As) pruim || pruim, soort I-7
pruimen pruimen: met stoottoon  prûme (As), sjieken: sjikke (As) pruimen; Hoe noemt U: Tabak kauwen (pruimen, sikken, sjikken) [N 80 (1980)] || pruimtabak kauwen III-2-3
pruimtabak sjiektoebak: šektubek (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Tabak die geschikt is om gepruimd te worden. De mijnwerker gebruikte pruimtabak ondergronds ter vervanging van de sigaret. Volgens Dieteren 1984 (pag. 60) stopten de mijnwerkers in het begin van de Limburgse mijnbouw pruimtabak achter hun kiezen als bescherming tegen het gevaarlijke stof. [N 95, 965] II-5
prutsen broddelen: bróddele (As), brodden: bródde (As), hannesen: hannəse (As), klongelen: klòngele (As), kloten: klōēte (As), zie ook gekluut och, de kluuts mè wat aan  klute (As), knoeien: knōēje (As, ... ), knuje (As), modden: mòdde (As), modderen: mòddere (As), potteren: Di-j twiê auw sikkelèèrkes zitte doa mè wat te pottere  pottere (As), prutselen: pritsele (As), prutsen: ergens aan zitten prutsen (As), pritse (As), z. ook pottere Waat zuidste nog langer zitte te pritse: de piks later toch niks möt  pritse (As), smodderen: smòddere (As), teutelen: tīētele (As), treuzelen: trīēzele (As), tringelen: tringele (As), verkerven: verkérve (As), verkloten: Kliêtsje, dich verkluuts al di-jen ti-jd aan di-j prulle van niks  verklute (As), verknoeien: verknōēje (As), verruneren: verrànŏĕwéére (As), zeuren: zeure (As) iets slordig doen [leuteren] [N 85 (1981)] || met nietige bezigheden zijn tijd doorbrengen || nogal sukkelachtig tewerkgaan || ondegelijk of onvoldoende werk verrichten of ondegelijk aan iets werken [prutsen, fanneken, vrellen, prutten, dooieren, merelen, kloten, klooien, teutelen, zeuren, soeliën, hannesen, treuzelen, teuten, semmelen] [N 85 (1981)] || ondeugelijk (of onvoldoende) werk, verrichten, klooien || prutsen, broddelen || prutsen: betekenis [ZND 40 (1942)] || prutsen: uitspraak [ZND 40 (1942)] || slecht, slordig werk leveren door onvoldoende kennis [broddelen, brodden, modderen, troddelen, figgelen, knoefelen, foefelen, krabben, fikkelen] [N 85 (1981)] || slordig of/en slecht te werk gaan || verkeerd handelen, niet op de goede manier maken [verkerven] [N 85 (1981)] || verknoeien, verklungelen III-1-4