e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=As

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slinkse streken foefje: foefke (As), list: list (As), trucje: trikske (As) oneerlijk, achterbakse slinkse streken [linken, slenters, slingers, slenders, list, draaiers] [N 85 (1981)] III-1-4
slip slip: slip (As) afhangend eind van een kledingstuk [slip, klamp] [N 86 (1981)] III-1-3
slipjas: spotnamen kontenkletser: kóntəklètsər (As) het jacquet-jas (slipjas, billetikker) [N 59 (1973)] III-1-3
slippen schampen: šampǝ (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Gezegd van een transportband. Een slippende band is gevaarlijk, omdat daardoor brand kan ontstaan (Handb. H. pag. 71). Op de vier Oranje-Nassaumijnen had men volgens de invuller uit Q 113 een afdoend middel voor een slippende transportband: men ging er met een paar man op lopen zodat hij op de rollen werd gedrukt. [N 95, 651] II-5
sloffen sloffen: slóffe (As), stroffen: stróffe (As) sloffen: Zodanig lopen dat de zool over de grond schuift (sloffen, slerven, klossen). [N 84 (1981)] III-1-2
slok slok: slòk (As), slók (As), teug: téég (As) kleine hoeveelheid drank || teug; Hoe noemt U: De hoeveelheid drank of vloeistof die men in een keer in de mond neemt en doorslikt (teug, slok, zjats) [N 80 (1980)] III-2-3
slons (slodder?) bef: een pejoratieve benaming Doa stong (of sting) zuu ein witte bef achter den tuug. Is mich di-j auw bef nûw uich nog manzeek gewure  bef (As), klamot: Di-j klemos kos bèter wat poetsen en stòf vège  klemos (As), lodder: (afgeleid van lomp, lor of prul) BW. lodderechtig: Di-j leipt er uich mè lodderechtig bi-j  lodder (As), schandaal: sjàndaal (As), slavodder: slavodder (As), slet: slèt (As), slodder: slódder (As), slons: slóns (As), sloor: sloor (As), slōēr (As), tooi: Is mich det ein vûl tuuj  tuuj (As) een haveloze, slordige vrouw [slodder, sloor, slons, luns, klons, slos, lameer] [N 85 (1981)] || Een slodder, slons, sloor (vuil wijf). [ZND 06 (1924)] || klamot, slonzig vrouwmens || loeder of wat slonzige vrouw || slons, slet || slonzige vrouw III-1-4
slootjespringen beekspringen: Over beek.  bieëksprènge (As), heultjespringen: [sic]  haelke sprènge (As) slootje springen [pikkelegen, sponselen, kapoetelen] [N 112 (2006)] III-3-2
slordig mankementig: Det hauwe ze mè erg magkementig ineingekalfaterd  magkementig (As), mottig: mòttig (As), nachlssig (du.): naolīēzig (As), niet zuiver: neet zi-jver (As), slordig: slòrdig (As) klungelig || onachtzaam of onordelijk in zijn werk of in zijn geheugen [lod, hordsig, slordig] [N 85 (1981)] III-1-4
slot slot: slūt (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), slūǝt (As) Onderdeel van een inschuifbare, metalen stijl. Het slot vormt de verbinding tussen de onder- en de bovenstijl en veroorzaakt, wanneer het is vastgezet, een wrijvingsweerstand die groter wordt naarmate de bovenstijl verder in de onderstijl schuift. [N 95, 310; monogr.] || Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.] II-5, II-9