20563 |
borrel |
drupje:
Eder joar wèren er möt Nûwjoar hiêl wat dröpkes gedrònke
dröpke (L417p As),
kleintje, een -:
⁄n klèjntsje (L417p As)
|
borrel; Hoe noemt U: Een glaasje sterke drank, borrel (grigo, officiertje, tjipke, sprets, druppel, drup, kleintje, kloekmalder, propje, peut, wippertje, taaie, tikje, slokje, snapsje, spatje) [N 80 (1980)] || glaasje sterke drank
III-2-3
|
24981 |
borrelen (van water) |
bobbelen:
bóbbele (L417p As),
brobbelen:
bróbbele (L417p As),
broddelen:
bróddele (L417p As)
|
bobbelend naar boven komen, gezegd van water [borrelen, wellen, walen, kwelmen] [N 81 (1980)] || door opstijgende damp- of gasbellen in beweging zijn, gezegd van vloeistoffen [bobbelen, borrelen, portelen, drijven] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
19563 |
borrelglaasje |
glaasje:
Eè stevig glèèske achteriêversloan
glèèske (L417p As)
|
borreltje
III-2-1
|
26141 |
borst |
borst:
bǫrst (L417p As)
|
Zie afbeelding 2.19. [JG, 1b; N 8, 32.2]
I-9
|
19497 |
borstel |
borstel:
borstel (L417p As),
borstǝl (L417p As)
|
borstel [ZND 01 (1922)] || Het stijve haar van een varken dat men aan de uiteinden van de pekdraad vastmaakt om de draad gemakkelijker door de met een els geprikte gaten heen te halen. Hensen zegt hierover op pag. 37: "Bij "binnengenaaide" schoenen maakt men gebruik van een pekdraad. Die pekdraad bestaat uit ongeveer 4 tot 6 dunnere draden van vlas welke in elkaar gedraaid worden en van pek voorzien om verrotting door vocht en verschuiving tegen te gaan. De beide uiteinden van de pekdraad moeten geleidelijk uitlopen (rispeleind) om een borstel te kunnen bevestigen. Deze borstels kunnen van varkenshaar zijn of van staal." Zie afb. 14. [N 60, 198a; N 60, 195b; N 60, 238a]
II-10, III-2-1
|
17631 |
borsten |
ballonnetjes:
Schertsend.
bəlónnəkəs (L417p As),
melkerij:
melkəry (L417p As),
memmen:
memmə (L417p As),
tetten:
tettə (L417p As),
winkel:
winkəl (L417p As)
|
borsten van de vrouw [mamme, memme, tette, tiete] [N 10c (1995)]
III-1-1
|
17765 |
borstkas |
borst:
borst (L417p As),
ribbenkast:
ribbekàs (L417p As)
|
borst [ZND 01 (1922)] || Borst(kas): het voorste deel van het menselijk lichaam tussen hals en middenrif (borst, borstkas, kluter). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
33988 |
borstnet |
borstkleed:
bǫrstklęi̯t (L417p As)
|
Vliegennet dat alleen voor de borst van het paard wordt gehangen. [JG 1a, 1b; N 13, 83b]
I-10
|
33968 |
borsttuig |
borstgetuig:
bǫrst˲gǝtī.x (L417p As)
|
Trektuig bestaande uit een stel leren riemen, dat wel eens gebruikt wordt in plaats van een haam, als het paard aan de schouders gedrukt is (zie WLD I, afl. 9, p. 111). In een vrij groot aantal opgaven verwijst de benaming voor een deel van het borsttuig naar het geheel, bv. het woordtype borstriem. Het omgekeerde, waarbij de term voor het geheel gebruikt wordt ter aanduiding van een onderdeel ervan, komt minder vaak voor (zie lemma Borstriem). [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 51]
I-10
|
18082 |
borstvliesontsteking |
fleuris:
fleuris (L417p As),
flēris (L417p As)
|
pleuris [ZND 05 (1924)] || Pleuris: ontsteking van het borstvlies dat om de longen zit en de binnenkant van de borstkas bekleedt; pleuritis (pleuris, fleuris, floris). [N 84 (1981)]
III-1-2
|