21961 |
te veel voederen |
vet voederen:
vèt voorə (L300p Beesel)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: te veel voederen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
24385 |
teek |
teek:
teek (L300p Beesel)
|
teek [DC 30 (1958)]
III-4-2
|
17715 |
teelballen |
kloten:
kloote (L300p Beesel)
|
[N 10c (1995)]
III-1-1
|
34343 |
teeldriftig |
berig:
bē̜i̯rex (L300p Beesel)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het mannelijk varken. [A 43, 20b; monogr.]
I-12
|
17680 |
teen |
teen:
tiën (L300p Beesel, ...
L300p Beesel)
|
teen [SGV (1914)] || tenen [SGV (1914)]
III-1-1
|
22429 |
tegen de bal schoppen |
schoppen:
sjøͅpə (L300p Beesel)
|
Tegen de bal schoppen in het voetbalspel [schoppen, trappen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21884 |
tegenvaller |
strop:
sjtrop (L300p Beesel)
|
een zwaar geldelijk verlies [krook] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21998 |
tegenwind |
kopwind:
kop-winjt (L300p Beesel)
|
Hoe zegt men: de duiven vliegen met de wind tegen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
32965 |
telen, verbouwen |
kweken:
kwēkǝ (L300p Beesel)
|
Het voor gebruik tot ontwikkeling brengen van een gewas. Zie ook de meer specifieke lemma''s ''zaaien'' (2.1) en ''poten, planten'' in aflevering I.5. Voor twachten zie Rutten, Haspengouwsch Idioticon 239: "winnen van zaad". [N Q, 9; L 1 a-m; S 20; Wi 43; monogr.]
I-4
|
18840 |
teleurgesteld (worden) |
sneu:
sjneu (L300p Beesel)
|
in zijn verwachtingen bedrogen uitkomend, teleurgesteld [sneu, snul, bedonderd, beteuterd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|