| 18272 |
schoen: algemeen |
schoen:
schoon (L297p Belfeld)
|
schoen [SGV (1914)]
III-1-3
|
| 18303 |
schoenen (mv.) |
schoenen (mv.):
schoon (L297p Belfeld)
|
schoenen (mv.) [SGV (1914)]
III-1-3
|
| 17964 |
schokschouderen |
de schouders ophalen:
schouwers ophoale (L297p Belfeld),
schokschouderen:
schoekschoudere (L297p Belfeld)
|
schokschouderen [SGV (1914)] || schouders ophalen [schokschoere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
| 22371 |
schommel |
schommel:
sjommel (L297p Belfeld)
|
schommel [SGV (1914)]
III-3-2
|
| 21277 |
school |
school:
šu.əl (L297p Belfeld)
|
school [RND]
III-3-1
|
| 21286 |
schoolkinderen |
schoolkinderen:
ṣû.lkiŋər (L297p Belfeld)
|
schoolkinderen [RND]
III-3-1
|
| 21366 |
schoolopziener |
schoolopziender:
schoel opzinder (L297p Belfeld)
|
schoolopziener [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 20263 |
schoonzuster |
zwegerse:
zjwegerse (L297p Belfeld)
|
schoonzuster [SGV (1914)]
III-2-2
|
| 27691 |
schoorsteen |
schoorsteen:
šǭrštęjn (L297p Belfeld),
schouw:
šǫw (L297p Belfeld, ...
L297p Belfeld)
|
De schoorsteen aan het eind van het gemeenschappelijke rookkanaal van de vlamoven. [monogr.] || Hoge, gemetselde koker met één of meer kanalen, die dient om de rookgassen van een vuurhaard door middel van luchttrek buiten het gebouw af te voeren. Buitendaks wordt de schoorsteen tot boven de nok opgemetseld om geen last te hebben van valwinden die de rook in de kanalen kunnen terugdrijven. De schoorsteen wordt doorgaans afgedekt met een kap. Zie ook het lemma 'Schoorsteenkap'. In dit en de volgende lemmata wordt met de term 'schoorsteen' vooral de kamerschoorsteen bedoeld, een van baksteen opgetrokken rookleiding met mantel voor het inbrengen van de afvoerpijp van een losse kachel of haard. De kamerschoorsteen bestaat uit de stoel, het benedengedeelte waarvoor de kachel of haard wordt geplaatst, met daarboven de boezem waarin de verschillende rookkanalen zijn aangebracht. Het onderste gedeelte van de boezem wordt gewoonlijk met een houten of marmeren schoorsteenmantel bekleed, terwijl de bovenboezem wordt beraapt en √≤f afgepleisterd √≤f behangen. Om ruimte te sparen wordt een kamerschoorsteen soms in een hoek van het vertrek gemetseld. In Q 1 werd een dergelijke constructie een 'hoekschouw' ('hok'̄xō') genoemd. In Q 121 werd de schoorsteen tegelijk met het optrekken van de kelderwanden opgetrokken. Men noemde dit: 'een kamin voorbouwen' ('enǝ kamīn vȳrbǫwǝ'). Om verzekerd te zijn van een goede trek werd de binnenzijde van de schoorsteen ruw met specie bepleisterd. Deze werkzaamheden werden 'uitsmeren' ('ūsšmīrǝ') genoemd. [S 32; Gi 2, I; N 32, 25a; A 28, 22d; L 12, 9; monogr.; Vld.]
II-8, II-9
|
| 19934 |
schoorsteenmantel |
schouwmantel:
šǫwmaŋkǝl (L297p Belfeld)
|
Bekleding waarmee het metselwerk van een schoorsteenstoel aan het oog wordt onttrokken. Schoorsteenmantels kunnen van hout, marmer of tegels, maar ook van schoonmetselwerk vervaardigd zijn. [N 32, 26b; A 28, 22a-b; monogr.]
II-9
|