e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Blitterswijck

Overzicht

Gevonden: 2572
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
horrelvoet hompelpoot: hompelpoat (Blitterswijck) hompelvoet [SGV (1914)] III-1-2
hotsen schokkelen: schokkele (Blitterswijck) hotsen [SGV (1914)] III-1-2
houden houden: halde (Blitterswijck) houden [SGV (1914)] III-1-2
houden van liefhebben: lief-hèb-be (Blitterswijck) liefhebben [SGV (1914)] III-3-1
houtrasp rijf: rīf (Blitterswijck) Staafvormig stalen werktuig met tandjes en putjes voor het bewerken van hout. Zie ook afb. 57. De houtrasp wordt gebruikt om een werkstuk een eerste, voorlopige bewerking te geven. Het ruwe oppervlak wordt vervolgens met een houtvijl verder glad gemaakt. [N 33, 99; N 53, 144a; N 64, 53h; monogr.] II-12
houtskool houtskool: hōltskō̞l (Blitterswijck), kool: kō̞l (Blitterswijck) houtskool III-2-1
houtspaander flimp: flēmp (Blitterswijck) spaander om vuur in de pijp te steken III-2-1
houtsplinter splinter: splēǝntǝr (Blitterswijck) Afgesprongen of afgeslagen klein stukje hout. [N 55, 188a-b; RND 6; L monogr.; monogr.] II-12
houtworm houtworm: ö lang  hōltwörm (Blitterswijck) houtworm III-4-2
hovaardig groots: gröts (Blitterswijck) grootsch [SGV (1914)] III-1-4