23225 |
duivel |
duivel:
dēͅivəl (L360p Bree),
di-jvel (L360p Bree)
|
De duivel [duvel, duuvel, deivel]. [N 96D (1989)] || Een duivel. [ZND A2 (1940sq)]
III-3-3
|
22280 |
duiven ringen |
ringen:
ringe (L360p Bree)
|
1. Voorzien van een ring.
III-3-2
|
21965 |
duivenhok |
duivenhok:
dűvǝnhǫk (L360p Bree),
duivenkooi:
de duivekoei (L360p Bree),
dui.vəkūii (L360p Bree),
duvǝkūǝi̯ (L360p Bree),
dűvǝkű̄i̯ (L360p Bree),
duivenkot:
doovekoet (L360p Bree),
duivenspijker:
de duuvespieker (L360p Bree),
duivenspieker (L360p Bree),
døu̯vǝspēi̯kǝr (L360p Bree),
dûvespi-jker (L360p Bree),
dűvǝspīkǝr (L360p Bree),
spijker:
spi.kər (L360p Bree),
spikǝr (L360p Bree),
spēi̯kǝr (L360p Bree),
til:
tel (L360p Bree)
|
1. Duiventil. || Duivenhok. [Goossens 1b (1960)] || Duivenkot. [Willems (1885)] || Hoe heten de standplaatsen van de verschillende huisdieren, namelijk het duivenhok? [ZND 38 (1942)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
21970 |
duivenmelker |
melker:
mölker (L360p Bree)
|
1. Man die melkgevend vee en ... duiven melkt!
III-3-2
|
22090 |
duivenslag |
slag:
slax (L360p Bree),
spijker:
spikǝr (L360p Bree),
wipplank:
weplà.ŋk (L360p Bree),
wepplā.ŋk (L360p Bree)
|
Duivenslag. [Goossens 1b (1960)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.]
I-6, III-3-2
|
24141 |
duivin, vrouwelijke duif |
duivin:
dûvin (L360p Bree),
wijfje:
wiefke (L360p Bree)
|
duif, wijfje [ZND 39 (1942)] || een vrouwelijke duif (duivinne, wijfje) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
18006 |
duizelig |
dol:
doa weerste dûl van (L360p Bree),
dūl (L360p Bree),
dûl (L360p Bree, ...
L360p Bree),
duizelig:
di-jzelig (L360p Bree, ...
L360p Bree),
doa weerste di-jzelig van (L360p Bree),
dûzelig zeen (L360p Bree),
verduizeld:
hèè waas hiêl verdi-jzeldsj (L360p Bree),
verdiezelsj (L360p Bree)
|
dol worden, iemand die lang heeft of is rondgedraaid [N 07 (1961)] || duizelig [locht, deuzig, duizig, dol, zat] [N 10a (1961)] || duizelig worden, iemand die een harde slag op zijn hoofd heeft gekregen [N 07 (1961)] || Duizeling: draaierigheid, leeg gevoel in het hoofd (suizeling, duizeling, schwindel(ig), dul(le)). [N 107 (2001)] || Duizeling: draaierigheid, leeg gevoel in het hoofd (suizeling, duizeling, zwindel). [N 84 (1981)] || hoe is of wordt iemand die een harde slag op het hoofd heeft gekregen (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die lang heeft rondgedraaid (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
18008 |
duizeling, duizeligheid |
duizeling:
duuzeling (L360p Bree)
|
duizeling, duizeligheid [ZND m]
III-1-2
|
24811 |
duizendblad |
duizendblad:
deuizendblaat (L360p Bree),
dø̄i̯zǝnt˱blāt (L360p Bree)
|
Achillea millefolium L. Het gewoon duizendblad komt zeer algemeen voor in grasland, langs wegen en op stortplaatsen, maar ook als sierplant. Het heeft zeer fijnverdeelde veervormige bladeren, wit tot roze bloempjes in een schermvormige tuil en bloeit van juni tot oktober. De hoogte varieert van 15 tot 50 cm. [A 42B, 4a; monogr.] || duizendblad [DC 42b (1967)]
I-5, III-4-3
|
24312 |
duizendpoot |
duizendpoot:
Bree Wb.
dûzendpuut (L360p Bree),
duizendpoter:
duzəntput(ər) (L360p Bree)
|
duizendpoot [duuzendbeender, -been] [N 26 (1964)]
III-4-2
|