22321 |
baantje glijden op het ijs |
slibberen:
slibbere (L247p Broekhuizen, ...
L247p Broekhuizen)
|
Baantje glijden [siddere, slibbere, sleure, kejje]. [N 07 (1961)]
III-3-2
|
17584 |
baard |
kaf:
káf (L247p Broekhuizen),
vlimmen:
vlemǝ (L247p Broekhuizen)
|
De scherpe uitsteeksels van de aar bij sommige graangewassen: kafnaalden. Het type baard is een verzamelnaam; het type vlimmen is het meervoud van vlim dat eigenlijk de afzonderlijke kafnaald aanduidt die aan het omhulsel van de korrel vastzit. Wanneer het type vlimmen als dubbelopgave naast baard voorkomt (dat is het geval in L 286, 312 en 313), dan is de betekenis van vlimmen: het omhulsel waarin de korrel zit. Vergelijk ook de lemma''s ''graanafval'' (6.1.30) en ''spikken'' (6.1.31). Zie afbeelding 2, f. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 25, 11; NE 2.I, 51; monogr.; add. uit N 14, 131]
I-4
|
20585 |
bakken |
bakken:
bàkkə (L247p Broekhuizen)
|
bakken [RND]
III-2-3
|
25546 |
baktrog |
trog:
troax (L247p Broekhuizen)
|
De kuip waarin de eerste bewerking van het deeg plaatsvindt. "In zijn eenvoudigste gedaante is het een rechthoekige, langwerpige bak, de bodem smaller dan de bovenopening" (Weyns blz. 28). De baktrog is ofwel van eik ofwel van wit hout vervaardigd. Sommige troggen hebben onderaan een schuif om zuurdeeg en zeef in te leggen (Weyns blz. 29). Als hij klein is en goed hanteerbaar, wordt de trog niet noodzakelijk op een vaste voet gezet. Is hij heel groot dan kan hij op een paar lage houtblokken worden gelegd. Meestal is hij geplaatst tussen twee steunen in de vorm van een letter H, waarvan de naar buiten uitwijkende bovenste benen de bak omvatten (Weyns blz. 28). In dit lemma zijn ook benamingen die de boer voor zijn baktrog heeft, opgenomen: Zie afb. 17. [(N 29, 20a; N 29, 18a; N 18, add.; N 5A(I), add.; S 2; R 3, 50; L 1a-m; L 16, 8; L 19A, 21; L 48, 23; A 26, 10; Lu 4, 10; Lu 2, 23; monogr.; LB 2, 237)]
II-1
|
20688 |
bal gehakt |
frikadel:
Syst. WBD
frikkedel (L247p Broekhuizen)
|
Bal gehakt (frikkedel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20695 |
balkenbrij |
brij:
breei (L247p Broekhuizen),
kruipuit:
Syst. WBD
kerbōēt (L247p Broekhuizen)
|
balkenbrij [Roukens 03 (1937)] || Balkenbrij (bombaalie?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18848 |
bangerik |
schijthuis:
en schiethuus (L247p Broekhuizen),
schiethuus (L247p Broekhuizen),
schijtkeutel:
enne schietkeutel (L247p Broekhuizen),
schijtkont:
en schietkôônt (L247p Broekhuizen),
schouwerik:
enne schôôwerik (L247p Broekhuizen),
schŏŏwerik (L247p Broekhuizen)
|
bangerik [schiethoes] [N 07 (1961)]
III-1-4
|
18173 |
barrevoets |
op naakse voeten:
up naksə vø:t (L247p Broekhuizen)
|
blootvoets [RND]
III-1-3
|
21781 |
bascule |
bascule:
baskuul (L247p Broekhuizen)
|
Weeginstrument met vaste vloer (bascule). [N 18 (1962)]
III-3-1
|
19730 |
bed |
bed:
be̝ͅt (L247p Broekhuizen)
|
bed [RND]
III-2-1
|