e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Caberg

Overzicht

Gevonden: 1390
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sierlijke omslagdoek neusdoek: neusdook (Caberg) omslagdoek, sierlijke ~ met franjes, thans nog wel in gebruik als kapstok- of tafelkleedje [draadjesneusdoek, fraanjeldook] [N 23 (1964)] III-1-3
sigarenpijpje sigarenpijpje: sigarəpiepkə (Caberg) sigaarhouder; Hoe noemt U: Pijpje waarin men een gedeeltelijk opgerookte sigaar steekt om hem helemaal op te kunnen roken (spit) [N 80 (1980)] III-2-3
sjalot sjalot: WBD/WLD  sjalot (Caberg) Een sjalot, een soort van kleine ui (sjalot, sjarlot, schaloeneke). [N 82 (1981)] I-7
slaan houwen: houw dich um d`n oere (Caberg), Beter.  houwen (Caberg), slaan: sloon (Caberg) ik sla je (met de potlepel) om je oren [DC 03 (1934)] || slaan [DC 02 (1932)] III-1-2
slaap slaap: slaop (Caberg) Slaap: de behoefte aan volkomen rust van de zintuigen en het bewust zijn (slaap, vaak). [N 84 (1981)] III-1-2
slaapmuts slaapmuts: slaopmuts (Caberg) slaapmuts [pietermöts [N 25 (1964)] III-1-3
slabbetje, spuugdoekje slabber: slabber (Caberg), [id. als 19]  slabber (Caberg), zeverlapje: zeeverlèpke (Caberg), [id. als 19]  zeeverlèpke (Caberg) doek, witte ~ die men het kind als een schortje voor de borst speldt [speet, spit] [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)] III-2-2
slag klats: klats (Caberg), patat: petat (Caberg, ... ), pats: pats (Caberg, ... ), slag: slaag (Caberg, ... ), stoot: stoet (Caberg) Oorveeg: slag om de oren (raps, oorveeg, opneuker, mot, blamot, appelvlink, sabelets, pees, lap, draai, laps, klap, lek, konkel, fleer, hababbel). [N 84 (1981)] || Slag op de kaak; muilpeer (flets, fleer, plakkaat, kek, kokarde, klamats). [N 84 (1981)] || Slag, klap: een slaande beweging met het doel om te treffen (gleer, smijt, klets, wiks, batter, bats, veeg, ketter, maai). [N 84 (1981)] III-1-2
slang slang: WBD/WLD  slang (Caberg) Hoe noemt u het dier met een langgerekt, rolrond, door schubben bedekt lichaam zonder ledematen; het beweegt zich voort door zijn lichaam te krommen (slang, serpent) [N 83 (1981)] III-4-2
slank dun: dun (Caberg), fijn: fien (Caberg), mager: mager (Caberg), slank: slank (Caberg) Slank, tenger: rank, smal gebouwd (slank, raal, reel, rank, riede). [N 84 (1981)] III-1-1