18163 |
opereren |
onder het mes gooien:
onder ’t mes gooien (L353p Eksel),
opereren:
operen (L353p Eksel),
opereren (L353p Eksel),
oppereeren (L353p Eksel),
repereren (L353p Eksel)
|
Opereren: een operatie verrichten (opereren, vlijmen, snijden). [N 107 (2001)] || Opereren: een operatie verrichten (vlijmen, snijden). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22402 |
opgooien (tossen) |
opgooien:
opgójjen (L353p Eksel),
upgoijə (L353p Eksel),
Meisjes vormen een kring en één is in het midden. Ze gooit de bal naar omhoog en roept de naam van een van de meisjes in de ring. Dat meisje moet trachten de bal op te vangen vóór deze de grond raakt. Kan ze dit dan neemt ze de plaats in het midden en gooit op haar beurt de bal naar omhoog en noemt de naam van een meisje in de kring. Kan het genoemde meisje de bal niet tijdig opvangen dan gaan de meisjes in de kring lopen en het meisje pakt zo snel mogelijk de bal waarbij ze halt roept en de meisjes moeten dan blijven staan waar ze zich bevinden. Het meisje met de bal tracht dan het kortst bij zijnde meisje met de bal te raken. Dit blijft ze proberen tot het lukt, telkens achter de bal aangaand. De meisjes gaan dan terug in de kring staan rond het meisje met de bal en het spel begint weer van voor af aan.
opgójjen (L353p Eksel)
|
het kansspel waarbij een munt opgegooid wordt; de winnaar is degene die goed voorspeld heeft welke zijde (kruis of munt) boven zal liggen [koppelen, letteren, opgooien, omgooien, omroeien] [N 112 (2006)] || Opgooien. || Tossen.
III-3-2
|
19293 |
ophitsen |
opstoken:
ps. Algemene note: Het omspellen van het Eksels dialect is misschien niet helemaal correct (geen spellingslijst daarvoor ik heb het bij benadering omgespeld!
oͅpsty(3)̄kən (L353p Eksel)
|
een persoon of personen aanzetten tot ruzie [opstoken, hissen, opkitsen, oppinnen, opraden, aanlokken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19255 |
ophouden met het werk |
uitscheiden:
oetscheen (L353p Eksel)
|
ophouden met werken [afscheiden, uitscheiden, ophouden] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25150 |
opklaren |
opentrekken:
de locht trékt open (L353p Eksel),
opklaren:
opklééren (L353p Eksel)
|
opklaren, helder worden [op-, doorweere, optrekken, afzomen, zich klaren, opklaren] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18811 |
opletten |
opletten:
oplètten (L353p Eksel),
ps. Algemene note: Het omspellen van het Eksels dialect is misschien niet helemaal correct (geen spellingslijst daarvoor ik heb het bij benadering omgespeld!
oͅplētə (L353p Eksel)
|
aandacht geven, letten op [beletten, nikken] [N 85 (1981)] || oplettend, achtslaan op wat kan gebeuren, gereed om te handelen, waakzaam [gewarig, gewaakzaam] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21275 |
opmaken |
opmaken:
gâêlt opma.kə (L353p Eksel)
|
geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|
33145 |
opnieuw wannen |
nawannen:
nōwanǝn (L353p Eksel)
|
Als men uit het gezuiverde graan het beste zaad wil halen dat zal dienen als zaaigraan, moet men opnieuw wannen. Men draait de wanmolen dan vlug rond zodat al het fijnere graan wegvliegt. Soms gebeurt dit niet met de wanmolen, maar door het graan te zeven; zie het lemma ''zeven met de handzeef'' (6.3.11). De omschrijvende opgaven met behulp van het heteroniem van het lemma wannen, zoals nog eens doordraaien, of voor de tweede keer doorjagen, zijn hier niet opgenomen. [JG 1a, 1b -gedeeltelijk-]
I-4
|
32928 |
opper |
opper:
ǫpǝr (L353p Eksel)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|
17566 |
opperhuid |
vel:
vêl (L353p Eksel)
|
opperhuid [N 10 (1961)]
III-1-1
|