34381 |
schaap |
schaap:
sxōp (L353p Eksel),
sxǭp (L353p Eksel)
|
Bedoeld wordt het schaap in het algemeen, niet geslachtelijk onderscheiden. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b, 2c; L 45, 21; L 38, 40; L 6, 25; S 30; A 14, 21; A 2, 1; G V, m3; Gwn 5, 13 add.; monogr.]
I-12
|
33342 |
schaapherder |
scheper:
sxø̜pǝr (L353p Eksel)
|
Herder die de schapen hoedt, al of niet in dienst van een baas. Het lemma ''schaapherder'' is reeds behandeld in wld I.6 (1.3.16). Onderstaande gegevens zijn een aanvulling daarop. [N 78, 1; JG 1a, 1b; N 19, L 292 add.; monogr.]
I-12
|
19473 |
schaarde |
kartel:
kartəl (L353p Eksel),
schaarde:
sxārt (L353p Eksel)
|
Kerf of breuk in het scherp van een mes (schaard, schaar, schaal) [N 79 (1979)] || schaard, stukje uit den snijkant van een mes [ZND 06 (1924)]
III-2-1
|
22314 |
schaats |
schaats:
schaits (L353p Eksel),
schats (L353p Eksel),
schatsen (L353p Eksel),
schàtz (L353p Eksel)
|
een schaats [schaverdijn, schofferdijn, schrikschoen] [N 112 (2006)] || Hoe noemt men de voorwerpen, bestaande uit een ijzer en een houten of metalen voetrust, die men onder de schoenen bindt om op het ijs te kunnen rijden? [Lk 01 (1953)] || Schaats.
III-3-2
|
22313 |
schaatsen |
schaats rijden:
schaatsrijen (L353p Eksel),
schaatsen:
sxaətsə (L353p Eksel),
sxaətsən (L353p Eksel),
sXàtsən (L353p Eksel),
NB euverzètten: het ene been voor het andere plaatsen.
schàtzen (L353p Eksel)
|
Ik ga schaatsenrijden. [ZND 06 (1924)] || Schaatsen. || Schaatsenrijden [sjatsen, sjtriksjoon loupe]. [N 06 (1960)] || Schaatsenrijden. [ZND B1 (1940sq)] || Zich voortbewegen op schaatsen [schaatsen, schaverdijnen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24432 |
schaatsenrijder |
schaatser:
schätser (L353p Eksel),
schaatsertje:
schátserke (L353p Eksel),
tenenbijter:
tinnebieter (L353p Eksel),
waterspin:
watterspin (L353p Eksel)
|
schaatsertje: Hoe noemt u het insect dat met schokkende bewegingen over het water lijkt te schaatsen? Het lijf van het insect staat op lange poten op het water. [N100 (1997)]
III-4-2
|
22866 |
schaatsijzer |
ijzer:
i.zər (L353p Eksel),
mes:
mes (L353p Eksel)
|
stalen onderdeel van een schaats [ijzer, mes, snee] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
18243 |
schabbernak |
schabbernak:
schabbernak (L353p Eksel)
|
wonderlijk kledingstuk [schabbernak] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
25043 |
schaduw, lommer |
schaai:
schaoj (L353p Eksel)
|
schaduw (lommer) [RND]
III-4-4
|
21092 |
schaften |
schoften:
schoften (L353p Eksel)
|
het werk onderbreken om te rusten [schaften, schaffen, poren] [N 85 (1981)]
III-3-1
|