28172 |
luchtmeting |
luchtmeting:
luchtmeting (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Zwartberg, Waterschei])
|
Controle van de luchtgesteldheid ondergronds. [N 95, 218]
II-5
|
28053 |
luchtslang |
flexibel:
flɛksibǝl (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Eisden])
|
Slang, vervaardigd van rubber, met behulp waarvan de perslucht van de persluchtleiding naar bijvoorbeeld de luchthamer of de boorhamer wordt gebracht. Volgens Vanwonterghem (pag. 110) werden deze gummislangen tijdens de Tweede Wereldoorlog wel eens gebruikt als fietsbanden; als dusdanig zijn flexibels nog in de volkstaal gekend. Het woordtype "schlauch" was volgens de invuller uit Q 15 op de mijn Maurits alleen van toepassing op de luchtslang van de luchthamer. Weliswaar kende men nog andere luchtslangen, bijvoorbeeld als verbinding tussen leidingen (verbindingsslang), als slang tussen leiding en motor (motorslang) of als cylinderslang, maar de term "schlauch" werd slechts voor dit specifieke type slang gebruikt. [N 95, 745; monogr.; Vwo 323; Vwo 491]
II-5
|
28177 |
luchtstroom |
lucht:
lucht (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Maurits])
|
Voor de luchtverversing van het ondergrondse gedeelte van een mijn is een ononderbroken luchtstroom noodzakelijk. Via de intrekkende schacht stroomt verse lucht de mijn in en via de uittrekkende schacht verlaat de gebruikte lucht de mijn (Driessen pag. 43). Lucht stroomt van de plaats met hogere druk naar de plaats met lagere druk. Volgens dit principe wordt de lucht ondergronds in beweging gebracht. Het drukverschil wordt door de hoofdventilator, die bovengronds is opgesteld, veroorzaakt. Hij kan blazend of zuigend werken. In het eerste geval moet hij in verbinding staan met de intrekkende, en in het tweede geval met de uittrekkende schacht. Doorgaans geeft men de voorkeur aan zuigende ventilatie. Doordat de hoofdventilator de verbruikte lucht uit de mijn zuigt, ontstaat er een onderdruk met het gevolg dat de verse lucht door de intrekkende schacht blijft toestromen. Als voornaamste regel bij de luchtverversing geldt dat de verse luchtstroom direct tot op het diepste punt van de mijn of van de verschillende verdiepingen gebracht wordt en van daaruit in voldoende sterke stromen naar de afdelingen wordt geleid (Driessen pag. 44). [N 95, 211; monogr.; N 95, 210]
II-5
|
28166 |
luchtverversing |
luchttoevoer:
luchttoevoer (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Eisden])
|
Het toevoeren van verse lucht naar de verschillende ondergrondse werkpunten. [N 95, 204; monogr.; N 95, 210]
II-5
|
25217 |
luchtx |
lucht:
loͅxt (Q003p Genk, ...
Q003p Genk)
|
lucht [ZND 01 (1922)], [ZND 04 (1924)]
III-4-4
|
19619 |
lucifer |
stekje:
stēͅkskə (Q003p Genk, ...
Q003p Genk,
Q003p Genk,
Q003p Genk),
steͅkskə (Q003p Genk, ...
Q003p Genk,
Q003p Genk,
Q003p Genk,
Q003p Genk)
|
lucifer [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)], [ZND 16 (1934)]
III-2-1
|
18918 |
lui |
lottig:
ook materiaal znd 30, 41(hij is ook zo lui)
lottig (Q003p Genk),
lui:
ook materiaal znd 30, 41(hij is ook zo lui)
lee (Q003p Genk),
zoe leu as er groet ess (Q003p Genk)
|
lui, traag [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
21346 |
lui (lieden) |
mensen:
de mìnsə zijn vandaog alləmol boutən oͅp ⁄t veld en zijn ont mê[n} (Q003p Genk),
minsən (Q003p Genk)
|
De mensen zijn vandaag alle buiten op het veld en maaien. Mensen of lieden of lui enz. [ZND 04 (1924)] || mensen [RND]
III-3-1
|
18878 |
luid schreien |
beuken:
biehke (Q003p Genk),
janken:
ook materiaal znd 28, 53
janke (Q003p Genk),
janken (Q003p Genk),
jankĕ (Q003p Genk),
keken:
ook materiaal znd 28, 53
keͅkə (Q003p Genk),
kijkĕ (Q003p Genk),
kɛkə (Q003p Genk),
schreeuwen:
ook materiaal znd 28, 53
sjrieven (Q003p Genk),
šrivə (Q003p Genk)
|
hard wenen || luid schreien, krijten [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
23217 |
luiden |
luiden:
de klok looien (Q003p Genk),
slaan:
de klok sli-ĕgt (Q003p Genk)
|
De klok luiden. [ZND 30 (1939)]
III-3-3
|